
zuidwaarts vorder, daar aan de zeezijde de kustlijn noord-oost-
waarts oploopt tot aan den hoek van Indramajoe, en aan de
zuidzijde het district Djati Toedjoe zieh gedeeltelijk om het
district Kandang Hawor heenslingert en zieh bovendien, door
de zuidoostwaartsche strekking der grenslijn tegen Soemedang,
verbreedt. Doch zelf aan zijne oostzijde door de Tji Manoek be-
grensd, vormt Indramajoe West van het noorden naar het zuiden
slechts eene smalle strook, en de vier districten waaruit het
bestaat, volgen elkander in dier voege op, dat alleen Pasekan
aan zee ligt, ten zuiden daarvan het door den grooten weg van
west naar oost doorsneden Lobener volgt, daaraan weder ten
zuiden Oedjoeng paalt, en eindelijk het zuidelijkst deel van het
geheele land door Djati Toedjoe gevormd wordt. De beide laatst-
genoemde districten zijn slechts goed bebouwd en bewoond längs
de boorden der Tji Manoek, waaraan ook hare hoofdplaatsen,
die dezelfde namen dragen, gelegen zijn. Al het overige terrein
is hier ook weder bosch en alang-veld, zonder noemenswaardige
terreinverheffing, en waarin de bewoonde plekjes uitermate schaarsch
zijn. Lobener daarentegen i s , met uitzondering van eenige moe-
rassen, waaronder de groote Rawa Arahan, schier gebeel'be-
bouwd, en men kan ongeveer hetzelfde zeggen van Pasekan,
indien men de uitgestrekte strandbosschen uitzondert. De grens
van Pasekan met Lobener en een klein gedeelte van Losarang
wordt gevormd door de Kali Rambatan of rivier van Tjantigi,
den westelijken mondingsarm van de Tji Manoek, en Pasekan
beslaat de geheele delta van dezen stroom, zoozelfs dat het zijne
oostelijke grens niet in de Tji Manoek zelve, maar in een zeer
onbeduidende oostelijke uitwatering vindt, welke naar die zijde
als de eigenlijke grens der delta te beschouwen is.
Ook het land Indramajoe West is bij uitnemendheid een rijst-
land. Behalve de tweede gewassen der inlanders, worden er geene
andere producten gekweekt. Maar die rijstis van uitmuntende hoe-
danigheid en de gemiddelde productie kan veilig op / 800,000
pikols in het jaar geschat worden *).
i) De Koloniale Verslagen (1872, bl. 176, 1876, bl. 190) geven de vol-
gende cijfers op;
De weg van Losarang naar Lobener, een afstand van 10 palen,
loopt oostwaarts tot Legok, vanwaar een zijweg door de sawah’s
längs den linkeroever der Tji Manoek zuidwaarts gaat naar Oedjoeng,
den zetel van den Demang van het gelijknamig district, en
vandaar, een groote oostwaartsche kromming der rivier afsnij-
dende, meest door de wildernis naar Djati Toedjoe, de hoofdplaats
van het zuidelijk district, die weder aan de Tji Manoek te midden van
uitgestrekte rijstvelden gelegen is. De groote weg neemt bij Legok
een wending noordoostwaarts en brengt ons in weinige minuten
te Lobener. Ook deze plaats biedt niets dat ons kan ophouden,
en wij vervolgen dus dadelijk den grooten weg, die ons, längs
den linkeroever der Tji Manoek en met een overgang over de
Kali Rambatan, naar het district Pasekan en , nadat zes palen zijn
afgelegd, in de belangrijke handelsplaats Indramajoe brengt.
Indramajoe ligt aan beide zijden van de Tji Manoek, op ongeveer
9 palen van het strand , en is niet slechts de hoofdplaats
van de geheele assistent-reBidentie en van het district Indramajoe,
maar ook van het district Pasekan. Ofschoon toch ook het aan
den linkeroever der rivier gelegen. gedeelte grootendeels aan het
Gouvernement behoort, en zelfs de woning van den assistent-resident
en het, trouwens sedert lang niet meer bezette, fortje aan dien
oever gelegen zijn, liggen echter eenige der Indramajoe omge-
vende en er toe gerekende kampongs der inlanders buiten het
Gouvernements-gebied, en in eene van deze, Sindang Hadji ge-
heeten, houdt de Demang van het district Pasekan zijn verblijf.
Ook hebben wij den administrateur van Indramajoe West, den
heer Jellinghaus, onder de bewoners der Europeesche wijk van
deze hoofdplaats te zoeken.
Indramajoe wordt, onder den naam van Dermayo, reeds in de berichten
der Portugeezen en der vroegste Nederlandsche bezoekers
van Java vermeld ’). Het was destijds zeker merkelijk dichter bij
de monding der rivier gelegen; want de aanhoudende aanslibbing
In 1870 280,976 pikols
„ 1871 409,041 „
a 1872 220,571 „
„ 1873 299,330. „
. ') Zie Dl II. 275, noot 4.