
uitgevaardigde verordening, dat vdor ult0 December 1865 in de
Stad en voorsteden van Soerabaja alle daken van atap of andere
licht ontvlainbare stoffen door een bedekking van pannen moesten .
vervangen zijn '). In deze kampongs worden velerlei takken
van nijverheid gedreven, en wel in den regel in dier voege,
dat de beoefenaars van betzelfde handwerk in eene eigene kampong
bijeenwonen. Zoo zijn er kampongs van pottenbakkers, koper-
slagers enz., die steeds dezelfde voorwerpen voor de inlandsche
markt vervaardigen.
De meest bekende der inlandsche kampongs is Ampel of
Ngampel, die wij reeds als het begin van Soerabaja hebben
leeren kennen. Zij ligt in het noord-oostelijk deel der stad, van
alle zij den door Javaansche kampongs omgeven, behalve in het
zuidwesten, waar zij aan het Arabische kamp grenst, en be-
staat uit eene ellendige verzameling van hutten van klei en
baksteen, uit wier midden zieh een oude moskee verheft met
een hooge minaret. Ten noorden van deze moskee ligt een Ja*
vaausche begraafplaats, omgeven door bamboebosschen en poelen,
en als gewoonlijk bestaande uit eenige met muren omgeven
pleintjes. Op een dezer pleintjes bevindt zieh het graf van Raden
Rachmat, den Soesoehoenan Van Ngampel"). Het vertoont zieh
als eengewoon inlandsch graf, slechts wat hooger dan de overige,
en onderscheidt zieh door niets bijzonders, maar is met de aan-
palende moskee voor vrome Javanen een oord der bedeväart.
De bezoekers worden, zooals gewoonljjk op zulke plaatsen, be-
stormd met beden om aalmoezen door een heirleger van kreupelen,
lammen, blinden en melaatschen, die in open gebouwen bij den
tempel zijn gehuisvest. Onder al den rommel van puin en steen-
brokken, die op de begraafplaats verspreid ligt, ontdekte de
heer Brumund twee wijdbuikige watervaten van trachiet uit den
Hindoetijd, en in den gang, die naar het graf van Soenan Ngampel
leidt, twee voetstukken van trachiet, met veel ornamentwerk,
ongetwijfeld van Hindoe-oorsprong, even als de watervaten, en
voorwerpen van vereering, ofschoon zij tot niets nut zijn. Te
Batoe poetih, d at' aan de oostzijde van de Pegirian, tegenover
StbL 1861, n° 1. 5) Zie Dl. II., bl. 188.
Ngampel ligt, vindt men eene andere oude begraafplaats, waar
wederom twee oude watervaten worden opgemerkt1). Verderzuid-
oostwaarts liggen, midden tusschen de vestingwerken, eenige oude
heilige graven, door een bouwvalligen muur van opgestapelde
steenen omsloten, gespaard van de voormalige kampong Tjantian ,
die voor den aanleg van bastions en wallen gesiecht is. Volgens de
inlanders zijn het de graven van Adji Säkä en zijne volgelingen,
gewoonlijk slechts door den vagen naam van wong sabrang,
of menschen van over de zee, aangeduid 2). De oude inlandsche
begraafplaats van kampong Kepasan is thans buiten de wallen
gesloten.
Hetzij wjj de Europeesche stad , de buurten der vreemde Oos-
terlingen of de Javaansche kampongs doorkruisen, hetzij wij
den blik op de straten en pleinen of op de rivier laten rüsten,
overal is Soerabaja even druk en woelig. Honderden werklieden
dwalen als marskramers door de straten, en venten de zaken
die zij zelven vervaardigd hebben en die, al zijn het juist geen
artikelen van Parijs of Weenen, toch van veel handigheid getuigen,
wanneer men de hoogst primitieve werktuigen in aanmerking
neemt waarmede zjj vervaardigd worden. Allerlei voorwerpen
uit ivoor, schildpad, parelmoer, hoorn en been gedraaid of gesne-
den, zooals kämmen, wandelstokken, cigarenkokers, vouwbeenen,
linialen, ringen, armbanden, haarspei den; allerlei verscheidenhe-
den van gouden en zilveren knoopen en spelden, van met goud-
en zilverdraad gestikte kamermuilen en van kunstig uitgesneden
hoorns en schelpen, worden den vreemdeling bij iedere schrede
door de stad, of zelfs als hij rust zoekt in zijn logement, te koop
aangeboden, en men laat hem niet met vrede totdat hij voor den
aandrang bezweken is. Des avonds vooral vertoont zieh de bloe-
menverkooper, aan wiens pikolan het afgeschild boveneinde van
een pisang-stam hangt, waarin kenanga’s , tjempaka’s , melati’s ,
seroeni’s en velerlei andere geurige en kleurige bloemen gesto-
ken zijn, die de inlandsche schoonen koopen om er zieh mede
te tooien. En al die venters zijn hier niet, gelijk te Batavia,
') Brumund, Verhh. v. h. Bat. Gen. XXXIII. 183 v.
ä) ßoorda van Eysinga, Ld. en Vk., III. 3. 184.