
door het terugwijken van den Goenong Madoer, welke, daarna
weder tot de rivier naderende, een ver in zee vooruitstekenden
en welig begroeiden uithoek vormt. Yan dien uithoek overziet
men de geheele baai, tusschen Tandjong Madoer en Tandjong
Tji Hara besloten, waarbij de zieh blauw tegen den horizon af-
teekenende lijnen van laatstgenoemd voorgebergte den achtergrond
vormen. Eene vaart op de rivier van Madoer afwaarts tot aan
hären mond is zeer beloonend. De stroom is breed en kristal-
helder; de boorden zijn laag en groen en bedekt door de prächtigste
boomgroepen, die zieh over het water welven, hier en
daar afgewisseld door vreedzaam grazende buffels; het geborgte
dat de vallei begrenst, vooral de Goenong Madoer, levert met
zijne groene bekleeding de schilderachtigste gezichtspunten op,en
de woeste branding in de baai geeft een grootschen indruk van
den eeuwigen strijd der elementen.
Yoorbij dit punt valt niet veel bijzonders meer op te merken.
Alleen de in een schoon, doch woest oord gelegen kampong 8a-
wama verdient nog vermelding. Zij ligt op eenigen afstand van
het strand aan een riviertle dat op zijn weg naar zee een aan-
eenschakeling van kalkholen bespoelt, waarin de Salanganen on-
telbare nestjes hebben opgehangen. Overigens is de ruimte tusschen
Tji Madoer en Tji Barenoh schier geheel door den hoogen,
langen, met schier ondoordringbaar en toch door onderscheiden voet-
paden doorsneden bosch begroeiden bergrug Pasir Mangga bedekt.
Iets beter bekend dan de strandweg is de weg die van Tji
Langkahan noordwaarts, over het dicht begroeide Kendengsche
gebergte, naar het 26 palen verwijderde Lebak voert. Het geheele
gebergte heeft hier het karakter van een hoogland zonder uit-
stekende toppen, maar doorsneden van vele, in verschillende rich-
tingen loopende, meer of min diepe ravijnen en valleien, waardoor
kleinere en grootere rivieren in ontelbare kronkelingen noord- of
zuidwaarts gaan. Ha de kampongs Eandang Sapi en Wangsak
Rama te zijn voorbijgegaan, steekt men eerst de westwaarts
vloeiende Tji Liman, en daarna bij Poleng de noordwaarts stroo-
mende Tji Oedjoeng, de voomaamste der Bantensche rivieren’) ,
») Zie D. I. 73.
over. Dicht bij dit punt verbindt een zijtakje den weg met
Goenoeng Kentjana, de hoofdplaats van het district Paroeng
Koedjang, bekend aan de lezers van den „Max Havelaar“ als
de woonplaats van den Wadana die aan Saidjah’s vader zijne
buffels ontnam '). Yan Poleng wendt zieh de weg west-noordwest-
waarts naar Lebak, mede eene districtshoofdplaats, vroeger ook
de hoofdplaats van het gansche regentschap dat nog gewoonlijk naar
haar genoemd wordt, maar in die waardigheid in 1848 vervangen
door Waroeng Goenoeng, gelijk dit weder eenige jaren later door
Rangkas Betoeng, beide meer noordwaarts nabij de grenzen der
afdeelingen Pandeglang en Serang gelegen.
Lebak ligt prächtig in den schoot der vallei van de Tji Semoet
(juister Tji Simeut, d. i. Sprinkhanen-rivier), den voornaamsten
zijtak van de Tji Oedjong. De rivier, die in sterk kronkelenden
loop over een steenachtige bedding mischt en bruist, slingert
zieh bij na om het geheele plaatsje heen en knelt het als in hare armen.
De vallei, waaraan het zijn naam ontleentä) , is ingesloten door
een gebergte dat 250 ä 300 meters hoog is. Yooral is het gezicht
betooverend, wanneer men, van de laatste hoogte afdalende, neder-
blikt in het d a l, dat met den heerlijksten plantengroei is getooid.
Ten zuiden van Lebak, op een afstand van 5 ä 6 palen, liggen
in het dal van de Tji Oedjoeng de kolenvelden van Bodjong Maniek,
en wat meer zuidwestwaarts, bij den zijtak Tji Lajang, die van Bodjong
Mangkoe, die wij beide reeds in het eerste boek van dit
werk leerden kennen 3). "Wij zullen er ons niet weder bij ophouden,
maar ons liever den langduriger en moeielijker tocht laten wel-
gevallen naar de dorpen der Badoewi’s , een merkwaardigen
volksstam die het dal der Tji Oedjoeng veel hooger op, ten
zuidoosten van Lebak, bewoont. Wij gaan, den weg naar Tji Langkahan
een paar palen terug afleggende, de steile hoogte weder
i) Het verhaal had droevige waarheid ten grondslag; de knevelarijen van
het districtshoofd gingen zoo ver, dat de Regeering, hoeveel weerzin zij ook
steeds aan den dag legt om het gezag der inlandsche hoofden aan te randen,
den Wadana van zijne waardigheid ontzette. Zie Kol. Yersl. 1856. 22.
3) De naam is volledig Lebak Prahiang, d. i. de vallei der demonen. Zie
Roorda van Eyninga, Ld. en Vk. III. 2. 300. Aan dien naam zal ongetwijfeld
wel een legende Verbünden zijn. 5) Dl. I. 115 v.