
van den tophoek, welke tusschen Banjoemas en Kadoe vooruit-
dringt, het Centraal-gebergte raakt. Die noordelijke punt van
Bagelen wordt beslagen door het schoone en rijke landschap
Ledok, dat oorspronkelijk niet tot Bagelen behoorde, maar een
afzonderlijk gewest onder het gezag van den Sultan had uitge-
maakt, en dien ten gevolge ook bij de inlijving in het Nederlandsch
gebied aanvankelijk tot eene afzonderlijke residentie werd be-
stemd. Doch de kleine omvang van het gewest deed tot eene
verandering besluiten eer nog de reeds benoemde resident zijne
functien aanvaard had. Ledok werd echter destijds bij Kadoe en
niet bij Bagelen gevoegd; eerst in 1832 is het tot een deel van
laatstgenoemde residentie verklaard '). Had men de aanwijzing
der natuur willen volgen, dan had men Ledok, dat een zeer
klein deel van de zuidelijke helling van het Centraal-gebergte
met de bronnen van de Kali Serajoe of rivier van Banjoemas bevat,
tot de residentie Banjoemas moeten brengen; hiertegen pleitte
echter dat deze toch reeds Bagelen aanmerkelijk in uitgebreidheid
overtrof, sedert het vroeger onder den naam Banjoemas bekende
landschap door toevoeging van het district Karang Kobar “),
van het eiland Hoesä Kambängan, en van een paar kleine, tot
dusver tot Tjeribon en Tegal gerekende stukken vergroot en tot
zijn tegenwoordigen vorm gebracht was.
De nieuwe residentien Banjoemas en Bagelen werden, tegelijk
met de inlijving van Ledok bij laatstgenoemde, ieder in vier
regentschappen verdeeld. Herhaaldelijk is sedert zoowel in denamen
als in de grenzen dier afdeelingen verandering gebracht3). Thans
bevatten die residentien ieder vijf regentschappen, waarvan in elke
een onder het onmiddellijk bestuur van den Besident staat, ter-
wijl in de overige het Nederlandsch gezag door een assistent-resident
wordt vertegenwoordigd. In Banjoemas strekt zieh het re-
gentschap Tjelatjap uit over het westelijk deel der residentie
en het geheele Strand. Het oostelijkste regentschap is Bandjar
Negärä. Tusschen Tjelatjap en Bandjar Negärä liggen Poerwäkertä
*) Tan Deventer, Bijdragen, II. 144, 434. s) Zie daarover D. II, b l.639.
3) Tan Deventer, Bijdr. II. 144.
en Poerbälinggä längs de noordergrens. Het regentschap Banjoemas
ligt tusschen beide laatstgenoemde en Tjelatjap, doch dringt met
een spit.se punt tusschen Poerwäkertä en Poerbälinggä tot aan
den Slamat, en oostwaarts met een smalle strook tusschen Poerbälinggä
en Bandjar Negärä ten noorden en de Bagelensche grens
ten zuiden vooruit. In Bagelen is het regentschap Ambal, dat
zieh in een smalle strook längs het geheele zuiderstrand uitstrekte,
bij besluit van den Gouverneur Gen. van 17 Maart 1872 ingetrokken
en tusschen de regentschappen Karang Anjar, Keboemen en Koetä
Ardjä verdeeld. Terwijl Ledok den geheelen noordelijken hoek en
Poerwäredjä het oostelijk deel der residentie beslaat, volgen thans
de drie eerstgenoemde regentschappen, over de geheele breedte tusschen
het strand en de grenzen van Banjoemas en Ledok, in de
genoemde orde op elkander van het westen naar het oosten.
De naam Banjoemas beteekent g o u d w a t e r en is , zoo men
wil, aan de hoofdplaats gegeven door hären stichter Aijä Soereng
Ränä '), omdat het stofgoud, afgevoerd door de rivier Serajoe,
waaraan zij gebouwd werd, hem deze piek tot eene vestiging
deed kiezen. Yolgens eene andere meening echter leverde niet
de Serajoe zelve het stofgoud op, maar een Kali Mas geheeten
riviertje, dat zieh hier met haar vereenigt 2).
De naam van Bagelen schijnt met den Siwa-dienst in verband te
staan. Wij vonden van dien dienst de duidelijke sporen in de tempel-
grotten van Koetä Ardjä 3) ; ik mag er nog bijvoegen, dat in de desa
Bagelen (regentschap Poerwäredjä, district Tjangkreb), welke
hären naam aan de residentie heeft medegedeeld, eene steenen
lingga-zuil wordt aan getroffen, die thans van haar voetstuk afge-
worpen op den grond ligt, maar nog het voorwerp van de ver-
eering der bevolking is. Het licliaamsdeel door den lingga voorge-
steld, heet in het Kawi P a g e le n , en de Javanen, die P a g e l e n
en B a g e 1 e n , als naam der residentie, door elkander gebruiken,
beweren dat de eerste vorm de wäre is. De desa heet dus ver-
moedelijk naar die lingga-zuil, te.eerder daar het op Java niet onge-
woon is de desa’s te noemen naar het een of ander merkwaardig
*) Zie D. II, bl. 336. 2) Hageman, Ind. Arch. IY. 163; Kussendräger, Java. 220.
3) Dl. I I , bl. 67 v.