
maar toch altijd ouderwetsche wijze in sarongs en körte of lange
broeken gekleed en met de zonderlingste hoofddeksels getooid,
dan weder in het kostuum der compagniestroepen in de vorige
eeuw: driekante hoeden of hooge spitse mutsen, körte spanbroe-
k e n , gele, roode, blauwe of zwarte rokken, witte kousen, sehoe-
nen met tinnen of zilveren gespen, terwijl meestal de officieren een
groenen bril dragen, die het teeken hunner waardigheid sohijnt
te zijn. Op de tandakkende Soldaten volgen de eigenlijke potsemakers
of clowns, op de zonderlingste wijze toegetakeld, met
geel blanketsel besmeerd en de belachelijkste sprongen en kluchten
vertoonende. Ernstig, deftig, onbewegelijk, zonder zelfs het gelaat
tot een glimlach te plooien, staren de Sultan en zijne volgelingen,
yolgens de eischen der Javaansche hofetiquette, het dwaze
sehouwspel aan, terwijl de Europeanen telkens naar den zakdoek
grijpen om een schaterlach te bedwingen, die als hoogst ongepast
zou worden aangemerkt ‘).
Wat er overigens op die Garebegs zoo al plaats heeft, verschilt
te Jogjakarta nauwelijks van hetgeen wij later op nog grooter
schaal te Soerakarta zullen zien vertoonen, en kan dus hier met
stilzwijgen worden voorbijgegaan. Wij moeten thans zien wat de
reeds vermelde bangsal witänä is. Tegenover den noordelijken
toegang tot de aloen-aloen is aan de zuidzijde een doorgang
tusschen twee groote gebouwen, voor de zittingen van de Cri-
mineele reehtbank en den Residentieraad bestemd, en vervol-
gens tusschen twee wachthuisjes door, waardoor men komt op
een kleiner plein, op welks midden eene vierkante, van boven
vlakke en van aarde gevormde hoogte is gemaakt, tot welke
men längs een steenen trap van 12 treden opklimt. Dit is de
zoogenaamde siti inggil, meestal bij samentrekking sitinggil
genoemd, de hooge grond, waarop zieh de Sultan bij feesteljjke
gelegenheden den volke vertoont. Midden op dezen kunstmatigen
heuvel staat een pandäpä, d. i. een op pilaren rustend, aan alle
zijden open gebouw, vervaardigd van djatihout, en met een
steenen vloer, die in twee terrassen oprijst, terwijl zieh op een
vooruitspringend deel, dat naar de aloen-aloen is toegekeerd,
een kleinere pandäpä verheft, de eigenlijke plaats vanwaar de
Sultan de verzamelde menigte op het voorplein. gadeslaat. Dit
nu is de bangsal witänä. Rechts en links van de sitinggil
staan de gebouwtjes waarin de gamelan monggang en de gamelan
sekaten bewaard worden, tot de tijd weder daar is dat zij op de
feesten moeten dienst doen. Ter reehterzijde van het kleine plein
waarop wij ons bevinden, verdienen nog de stallingen voor rijtuigen
en koetspaarden onze aandacht. Men vindt daar een verbazend
aantal rijtuigen, waaronder allerlei even zonderlinge en antieke
modelten als wij in de kleeding van des Sultans troepen opmerkten.
Het fraaiste rijtuig is de staatsiekoets- waarmede de Sultan den
Gouverneur-Generaal afhaalt, als deze de Vorstenlanden bezoekt.
De paarden moeten zeer de bezichtiging waard zijn.
Wanneer wij van den sitinggil aan de zuidzijde weder afda-
len, staan wij voor de poort Brädjänälä, die den ingang tot
den eigenlijken kraton vormt; want het kleinere plein, zooeven
vermeld, moet nog als een aanhangsel van het voorplein be-
schouwd worden. Bij de breede poort, waarnaast op vier hooge
palen een klokkenhuis staat, heeft een Europeesch soldaat de
wacht, wien tevens de rol van uurwerk is opgedragen; want
hij moet zorg dragen dat ieder uur de hier hangende klok aan
de bewoners van den kraton verkondigt hoe laat het is. Deze
buitenpoort wordt van de binnenpoort, Mandoengan, gescheiden
door een pleintje, waarop niets te zien is dan een groote pan-
däpä. Deze tweede poort wordt door inlandsche schildwachten
bewaakt en verleent weder toegang tot een vierkante ruimte,
die wat dieper ligt dan de vorige, als voorplein van het eigenlijke
vorstenverblijf beschouwd wordt, en twee langwerpige
pandäpä’s bevat, bestemd tot wachtkamers voör den rijksbe-
stuurder, de gezanten of andere aanzienlijke personen, die bij
den Sultan wenschen toegelaten te worden. De Europeesche
lijfwacht van den Sultan is op dit plein geposteerd.
Wij zijn thans genaderd tot de Sri Menganti, de derde of
binnenste kratonpoort, die ons eindelijk den toegang baant tot
de Pelataran, de ommuurde ruimte waarop of waaromheen de
40*