
meening begünstigt dat de rivier een längeren onderaardschen
loop h e eft; haar doorgaans kristalhelder water wordt namelijk
troebel, wanneer het regent aan de andere zijde van het geborgte
waaruit zij te voorschijn treedt. Bij den ingang der grot wemelt
het water van visschen, doch het bijgeloof der Javanen verbiedt
hen die visschen te vangen en te nuttigen, ten zij ze ver genoeg
afdwalen om onder de brug te komen, ter plaatse waar het rivier
tje door den weg gesneden wordt. Toen echter tijdens den Java-
oorlog een detachement te Rengel geposteerd was , maakten
de Europeesche Soldaten geen bezwaar zieh aan de visschen te
goed te doen, en werden daarin schoorvoetend door de inland-
sche Soldaten gevolgd, zonder dat zij eenig nadeel ondervonden.
Dicht bij den ingang der grot wordt een pasar gehouden, en
gelijk overal waar marktplaatsen in de nabijheid der bosschen
voorkomen, worden vele apen door de eetwaren daarheen gelokt.
Zij nemen van de koopvrouwen een toi die hun meestal vrijwillig
wordt betaald, doch dien zij niet aarzelen met geweld te
heffen, indien hij hun geweigerd wordt. Yolgens de inlandsche
verhalen moet de grot vroeger door twee groote slangen, een
zwarte en een groene, bewaakt zijn, en waren die dieren gelegerd
tusschen de kronkelende boomworteis die door de spleten der
kalkrotsen boven den ingang der grot naar beneden dalen; doch
die slangen zouden, door het gemelde detachement gestoord, zieh
in het water hebben laten vallen en de grot binnengezwommen
zijn, om zieh nooit meer te vertoonen. De hier beschreven grot is
onder den naam van Rong Rengel, d. i. het hol van Rengel, bekend ’).
Zes ä zeven palen ten noorden van deze grot, maar over de
grenzen van Rengel met Rembes, vindt men, bij de desa Der-
mawoe, eene piek waar op een aantal plaatsen een warme, sterk
naar zwavel riekende vloeistof uit den grond opborrelt. Yoorna-
melijk heeft dit plaats op een heuvel die op een afgeknotten
kegel gelijkt, welke van boven ongeveer 8 voet in doorsnede heeft.
De aarde is hier met gedegen zwavel bezwaDgerd. Eene an•)
Tan Waey in T. v. N. I. 1S75, II. 170vv.; van Hoevell, B e is,1 .146;
Buddingh, N. O. I., I. 276; te Mechelen, in Bndr. t. d. T. Ld. en Vk. v
N. I. XXV. 168.
dere warme, naar zwavelwaterstof riekende1) bron vindt men bij
Soendoelan, eene desa gelegen aan den weg die van Rengel
naar Bodjo Negoro gaat. Deze weg snijdt de Solo-rivier op 7f
palen afstands van Rengel; daarna heeft men nog 4 palen
längs den rechter-rivieroever opwaarts af te leggen, om genoemde
regentschapshoofdplaats te bereiken.
Bodjo Negoro is de gewone en officieele schrjjfwijze van een naam
die, zoo ik meen, eigenlijk Boedjä Negärä zou moeten luiden. De
dus geheeten regentschapshoofdplaats ligt in het district Temajang,
nabij den rechteroever der Solo-rivier; zij is een net, stil plaatsje,
maar levert hoegenaamd niets op dat onze aandacht verdient. Het
gewicht dezer plaats dagteekent eerst van 1826 en 1827, toen
de zetel van den Regent en den Adsistent-resident van Bowernä
daarheen werd overgebracht. De plaats heette vroeger Radjeg
wesi; te gelijk met hare naamsverandering werd zij echter wat
meer noordwaarts verlegd en kreeg zij een geheel ander aanzien,
daar aan een groote en fraaie aloen-aloen woningen voor den
Regent en den Assistent-resident werden opgetrokken, waarvan
ook de eerste geheel in Europeeschen tränt werd gebouwd. Behalve
de ons reeds bekende wegen, die Bodjo Negoro met Kali Tidoe
en Padangan, met Ngawen en Djatirägä, met Rengel en Toeban
verbinden, gaat ook nog een weg van daar zuid-oostwaarts naar
Kapas, districtshoofdplaats van Temajang ( 5 | paal), en vandaar
oost-noord-oostwaarts eerst naar Pelem, hoofddorp van een district
van denzelfden naam (51 paal) en vervolgens naar Bäwernä of Bro-
wernä (81 paal), welke plaats, schoon zij den naam draagt van een
beroemd rijk uit den Hindoetijd, thans ook niets meer dan de
hoofdplaats van een gelijknamig district is. Wij zagen reeds dat
zij een halve eeuw geleden de zetel van een regent en van een
assistent-resident was; maar van de woning van laatstgenoemden,
met haar tuin, vischvijver, badplaats en stallen, is geen spoor meer
te vinden, en de voormalige aloen-aloen is geheel met kreupel-
hout begroeid. Yan Bowernä zijn nog 5 j palen af te leggen,
eer men bij Babat de grens van Soerabaja bereikt 3). De hier
') N. T. v. N. I. XX. 91.
s) Van Wales T. v. N. I. 1874, II. 423 v.; Hasselmann in T. v. N. I.