
Gouvernement werkt ‘), ontleent hären naam aan een waringin-
boom, die elken bezoeker tot een bewonderaar maakt door den reus-
achtigen omvang van zijn stam en de krachtige ontwikkeling zijner
bijstammen s). Maar vooral ia Toeban beroemd door den voorbeel-
deloos zwaren randoe alas of wilden kapokboom 3) , die vele
jaren lang de trots der stad was, maar haar voor körten
tijd is ontvallen *). Eigenlijk waren er twee boomen van die
soort, en ook de kleinere, die waarschijnlijk nog in leven is ,
overtrof de omringende boomen ver in hoogte, maar was toch
met den anderen vergeleken een dwerg naast een reus 5) , en
het gevolg daarvan is dat vele schrijvers slechts den grootsten
boom vermelden 6). Deze randoe alas was meer dan 200 voet
hoog; zijn stam had vlak boven den grond, met inbegrip der
uit de wortels uitschietende loten, een omtrek van 72 voet, en 20
voet hooger, waar hij van deze takken vrij was, van nog meer
dan 30 voet, terwijl de kruic. eene doorsnede had van 140 voet.
Zelfs de dünnere takken zouden, van den stam gescheiden, voor
zware boomen hebben kunnen doorgaan. Zoo hoog stak de boom
boven alle andere u it, dat hij den zeelieden op grooten afstand tot
herkenningsteeken diende, en dat men van Bodjo Negoro over de
hoogten ten zuiden van Toeban die stad naderende, den zeespiegel
boven de kruinen van alle andere boomen, maar beneden die
J) Zie boven, bl. 780. s) Yan Hoevell, Keis I. 138.
3) Salmalia Malabarica Sch. et Endl.
4) Te Mechelen in Bijdr. t. d. T. L. en Yk. van if. I. XXV. 169.
5) Rengers, Dagboek, in Bijdr. t. d. kennis der Ned. en vr. Kol. 1845,
bl. 174. Yan Waey in T. v. N. I. 1875, II. 169, vermeldt ook beide boomen,
maar zonder.van het groote verschil van beider grootte te gewagen. Evenmin
doet dit Roorda van Eysinga, Ld. en Yk. III. 3. 169, die tevens, zonderling
genoeg, deze boomen wa r i n g i n s noemt. Men behoeft toch waarlijk geen
botanicus te zijn om boomen van zoo geheel verschillenden habitus als de
randoe alas en de waringin te onderscheiden. Toch schjjnt ook v. Hoevell,
Reis, I. 138, in dezelfde fout vervallen te zijn; want zonder met een woord
van den randoe alas van Toeban te spreken , gewaagt hjj van: „de schoone
haloon-haloon, met oude, breedgekrninde waringins beplant.“
6) Te Mechelen, t. a. p .; Buddingh, N. ”0. I ., I. 275, welke laatste zelfs
zoo ver gaat van den randoe alas van Toeban met dien van Noesä Kambangan,
boven bl. 416 vermeld, voor de eenige van Java te houden. Dat die
boomsoort daar niet zeldzaam is bljjkt reeds uit D. I, bl. 567; vgl. Miquel,
Flora, I11 167.
liSaL
van den randoe alas kon zien schitteren. Tal van namen waren
van oudsher in den boom gesneden, maar zijn voortdurende
groei had de letters zoo hoog boven den grond verheven en tevens
zoo kolossaal en onduideljjk gemaakt, dat de phantasie te hären
opzichte vrij spei erlangde en de Inländers geloofden de namen
van legendarische personen daaronder te kunnen aanduiden. De
boom stond bi) hen in hoog aanzien en zelfs in reuk van hei-
ligheid; men bejjverde zieh er loten van meester te worden
om die als stekken te planten.
De aloen-aloen die met dezen boom en zijn kleiner evenbeeld
prjjkte, is groot en in het midden der stad gelegen, en wordt
gesneden door den postweg die haar van het westen naar het
oosten doorsnijdt en gedeeltelijk door witte steenen muren is
afgezet. Aan de noordzijde van de' aloen-aloen ligt, te midden
van een fraaien tuin , de ruime woning van den Assistent-resident.
Yerder liggen daaromheen de dalam van den Regent, de moskee,
het gevangenhuis en het logement. De talrjjke Chineezen, die
ook hier, zoo men wil, hun rijkdom aan den smokkelhandel in
opium verschuldigd zijn, wonen, evenals de Europeanen, in steenen
huizen; de Javanen meestal, geljjk elders, in woningen van
bamboe, die in dichte bosschen van vruchtboomen verscholen zijn.
Maar ofschoon dit alles op Java zeer gewoon is , maakt Toeban
toch op den reiziger een eigenaardigen indruk. Yele huizen
hebben er een ouderwetsch voorkomen, meer dan elders ziet
men er vrachtossen met zware pakzadels beladen, en de zee ver-
spreidt er een weldadige frischheid.
Tot de bijzondere merkwaardigheden van Toeban behooren de
reeds met een woord vermelde zoetwaterbronnen, die op de reede
in zee gevonden worden. Zij zijn vier of vijf in getal en liggen
in eene lijn die zieh ter lengte van omstreeks duizend schreden
uitstrekt. De afstand van de kust bedraagt., naarmate van den
waterstand, van 60 tot 200 schreden. Bij vloed zijn ze geheel
door het zeewater overdekt, zoodat men er niets van bespeurt,
maar zoodra is niet de vloed geweken, of zij komen weder te
voorschijn. Zij geven een zeer goed drinkwater; maar het zonder-
lingste is dat een dezer wellen omringd is met een gemetselden