
de Tji Tandoewi en hären linker zijtak de Tji Kawoeng, die
zieh eenige palen lager dan de Tji Djolang met haar vereenigt,
en tot aan de grenzen van Tjeribon, strekt zieh een steeds hooger
stijgend, door de zuidelijke hellingen en dwarsjukken van het
Koeningansche Kendang-gebergte *) gevormd bergland uit, woest,
sehaars bevolkt en zelden door reizigers bezocht. Het voorma-
lige hoofddorp Daja Loehoer lig t, door sawahs omgeven, zeven
palen K N. W . van Madoera, in een mild bewaterde vallei,
en is door rijpaden met Madoera (10§ paal) en met Bingking
op de grens van Tjeribon (3{ paal) verbonden. De zetel van den
Wadana is eerst van Daja Loehoer naar Madoera en later van-
daar naar Soenäläjä, thans Wänäredjä genoemd, een weinig ten
oosten van Madoera verplaatst. Reeds in dit noordelijk deel van
het district vindt men eenige moerassen in den onmiddellijken
omtrek der Tji Tandoewi, onder andere de Rawa Gede, recht
ten westen van Madoera, waaruit zieh de 118 meters hooge heu-
vel Pasir Lereng verheft *); doch het gedeelte ten zuiden van
de Tji Kawoeng behoort nagenoeg geheel tot den breeden, on-
bewoonbaren moeraszoom die zieh tot aan de Segara Anakan
längs den linker oever der Tji Tandoewi uitstrekt, en midden-
door gesneden wordt door de grensljjn die de districten Daja
Loehoer en Pegadingan van elkander scheidt. Yan de meer dan
20 palen lange en van 1 tot 4 palen breede strook van dit
moerasland die tot Daja Loehoer behoort, is niets te vermelden
dat onze aandacht waardig is.
Yan Wanaredja (3 | paal van Madoera) gaat een weg noord-
oostwaarts naar Madjenang (7j paal), de hoofdplaats van het
gelijknamig district, zuidwestwaarts naar Pegadingan (12 palen),
dat ook zijn naam aan een district gegeven heeft, maar zijn
rang als hoofddorp in de laatste jareD aan het zuidelijker gelegen
Sidäredjä heeft moeten afstaan. Het noordelijk deel van het
district Madjenang bestaat uit de zuidelijke hellingen der bergen
die den Slamat met het Koeningansch gebergte verbinden 3).
*) Zie boven, bl. 202.
) De Lange, Verslag van de geodesische triangnlatie van Banioemas,
bl. 17. 3) Zie boven, bl. 301.
Het hoofddorp, omgeven door een breeden zoom van sawahs,
die door de Tji Djaloe besproeid worden, ligt aan den voet van
het gebergte en aan den noordelijken rand eener uitgebreide,
zeer läge en schier geheel met moeras bedekte vlakte van ruim
elf palen lengte en vijf palen breedte. Die vlakte is aan de
zuidzijde begrensd door de Tji Kawoeng, in welke de wateren
samenvloeien van de verbazende menigte riviertjes die haar door-
snijden. Echter ligt ook nog aan de zuidzijde dier rivier de groote
rawa Tjiliwong Pandjang, die tot het district Pegadingan wordt
gerekend. Te zamen met dit aanhangsel is de bedoelde vlakte ook
aan de zuidzijde ingesloten door heuvelland , dat haar scheidt van
de veel grootere moerassige vlakte ten zuiden, welke zieh allengs
in den onzekeren omtrek van de Segara Anakan verliest.
Yan het district Pegadingan behoort de grootere noordooste-
lijke helft tot dit heuvelland, waarmede het ook nog voor een
klein deel tot de Tegalsche grens reikt, de kleinere zuidweste-
ljjke tot de zoo even gemelde moerassige vlakte, die zieh west-
waarts tot aan de Tji Tandoewi uitstrekt en zuidoostwaarts nog
een aanzienlijk deel van het district Tjelatjap beslaat ‘). De moerassen
zijn veelal met kreupel- en wildhout begroeid en strekken
tot verblijf- en weideplaatsen aan vele bantings en rhinocerossen.
Het hoofddorp van Pegadingan, Sidäredjä, ligt op den uitersten
rand dier moerasstreek, nog iets meer zuidwaarts vooruitgescho-
ven dan het meer bekende Sindeh, dat vroeger een tijdlang
de hoofdplaats van het district is geweest.
De bergstreken der drie Dajaloehoersche districten zijn, na aan-
vankelijke mislukking der koffiecultuur 2), slechts op enkele plaat-
sen daaraan dienstbaar gebleven en worden dus zelden bezocht. Zij
zijn echter in 1856 bereisd door de geographische ingenieurs G. A.
de Lange en Dr. van Limburg Brouwer, die, onder andere, seinpalen
opriebtten op den berg jSoebang, den hoogsten top van het grens-
gebergte met Tjeribon, nabij de grens van Koeningan met Galoeh,
en op den berg Mroejoeng, den hoogsten top op de grens met
het Tegalsche district Brebes. Zij beschrijven deze bergstreken