
inländische krijgskorpsen, Legioenen genaamd, die zij steeds vol-
tallig moeten houden en oefenen tot eventueelen bijstand aan het
Gouvernement. Het Legioen van Mangkoe Negärä bestaat uit
infanterie, cavallerie en artillerie, dat van Pakoe Alani alleen
uit de beide eerstgenoemde wapens; de gezamenlijke sterkte is
omstreeks 1800 man. De inrichting en uitrusting dezer corpsen
is zooveel mogelijk gelijk aan die der inlandsche compagnien
rechtstreeks in dienst van het Gouvernement, maar zij staan
onder eigen officieren, door de prinsen-kommandanten uit hun
eigen familie gekozen, ofschoon, althans wat de hoogere rangen
betreft, in overleg met de ßegeering benoemd. Prins Mangkoe
Negar! heeft den rang van kolonel en ontvangt een traktement
van f 86,720. Bovendien betaàlt het Gouvernement nog ruim
f 53,000 aan traktementen en soldijen voor zijne onderhoorigen.
Prins Pakoe Alam heeft den rang van luitenant-kolonel en ontvangt
voor zieh en zijn korps ruim f 51,000, die hem in jaar-
lijksche termijnen worden uitbetaald, maar waarmede hij heeft
te voorzien in alle uitgaven voor de instandhouding van zijn Legioen
gevorderd. De goede houding en geoefendheid van de infanterie
dezer corpsen, inzonderheid van die van Prins Mangkoe Negàrà,
wordt doorgaans zeer geprezen, maar de cavallerie en artillerie
laten nog al te wenschen over. Behalve het Legioen heeft Mangkoe
Negàrà nog een corps van 300 man, die mede als de Inlanders
bij het Nederlandsch-Indisch leger gekleed, maar met lansen,
waaraan vlaggetjes wapperen, gewapend zijn, en een tweede van
100 man, op Javaansche wijze gekleed en insgelijks met lansen
gewapend, die bij feestelijke gelegenbeden als zijne lijfwacht
dienst doen *). De voormalige corpsen Lijfwachten-dragonders,
die deels uit Europeanen en hunne afstammelingen, deels uit
Amboneezen bestonden, en, onder bevel der Residenten, den
Soesoehoenan en Sultan tot militair geleide dienden, hebben in
1874 opgehouden als afzonderlijke corpsen te bestaan, enzijn,
even als de Djajang-sekars in de Gouvernementslanden, bij het
regiment Oost-indische cavallerie ingelijfd 2).
’) PoerwS Lelänä. Vgl. wat de Legioenen betreft het Regeeringsverelag van
1849, bl. 23.' s) Stbl. 1873 , n° 271, 1874, n° 163.
Bij de overeenkomsten die den Soesoehoenan en Sultan traps-
gewjjze in grondgebied en gezag beperkten, werden hun tevens
aanzienlijke schadevergoedingen in geld toegekend, en de groote
sommen die zij uit 's lands kas ontvangen, stellen hen in staat
nog altijd den ouden luister hunner hofhouding eenigermate op
te houden, zieh met een groot aantal volgelingen te omringen
en hunne persoonlijke waardigheid in de oogen der bevolking
te handhaven. De schadeloosstellingen jaarlijks op de Indische
begrootingen gebracht, bedragen niet minder dan f 471,600
voor Jogjakarta, en f 805,318 voor Soerakarta. De Soesoehoenan
inzonderheid, als vertegenwoordiger van het oude Mataramsche
huis, oefent nog altijd eenig prestige op de Javaansche bevolking
u it, ook buiten de grenzen van zijn rijkje. Yoor zoover het
bestaanbaar was met de toenemende besnoeiing van derVorsten
macht, is de oude inrichting hunner hoven, de oude luisterrijke
viering der garebdgs, de oude staatsie waar de vorsten zieh in
het openbaar vertoonen, tot heden gehandhaafd; zijn de rangen,
titels, attributen en wijze van bezoldiging der ambtenaren dezelfde
gebleven, en verrichten zij nog, maar steeds onder het wakend
oog der Europeesche residenten en assistent-residenten, hunne
oude dienstplichten. Soerakarta en Jogjakarta, de hoofdsteden
der beide rijkjes, zijn dus nog tot zekere hoogte middelpunten
gebleven van het Javaansche leven, en wie zieh heden een
denkbeeid wil vormen van de oude gebruiken en instellingen der
Javaansche maatschappij, kan niet beter doen dan den blik Daar
de Yorstenlanden wenden, en daar de overblijfselen gadeslaan
waaruit hij voor zijne verbeelding het voormalig samenstel recon-
strueeren kan.
Ik mag mij niet onttrekken aan de taak om van die overblijfselen
van zoo eigenaardige instellingen een kort overzicht te geven,
maar stuit daarbij op een groote moeielijkheid. Het is thans
weihaast 40 jaren geleden, dat de heer C. F. W in te r, die langen
tijd, als translateur voor het Gouvernement en onderwijzer aan
het Instituut voor de Javaansche taal, te Soerakarta was werk-
zaam geweest, die instellingen, zooals zij destijds nog in
genoemde hoofdstad van kracht waren, in verschillende stukken