
en, nader bij de zee, eenige andere groote loofboomen en entele
areca-palmen verlevendigen den barren bodem, die dicbt aan het
strand steenrood van kleur is , maar waar hij om den bergvoet
golft, met vuil geel alang-gras is bedekt. Scherp steken tegen den
blauwen hemel de ruwe, sombere bergspitsen af, die bijna geheel
in het donkere groen van het maagdelijk woudkleed gehuld zijn,
Eindelijk is alles te zamen omzoomd door de indigo-blauwe wate-
re n , wier branding aan den uitersten kustrand een smalle streep
van helderwit zand heeft afgezet.
De streek aan de landzijde van den G. Boeloeran is uitermate
woest en onherbergzaam. De bodem is met millioenen trachiet-
steenen, waaronder vele van meer dan drie meters doorsnede,
bedekt, en stelde aan den aanleg van een goeden weg schier
onoverkomelijke bezwaren. Het päd waarvan men zieh bedienen
moest, was dan ook nauwelijks een pad te noemen. Men moest het
gansche terrein stapvoets doortrekken, daar men schier nergens een
vrijen voetstap op den grond kon zetten en bij snelle beweging zieh
niet genoegzaam tegen de onzachte aanraking der kantige stee-
nen kon beveiligen. Gewoonljjk wordt deze streek het bosch van
Soemberwaroe genoemd, maar zeker is het dat ze weinig gelijkt
op de voorstelling die de naam bosch bij ons opwekt. De boomen
zijn niet hoog, staan niet dicht bijeen, wisselen op vele
plaatsen af met dicht struikgewas, en elders met uitgestrekte
velden waarin de alang-alang ter manshoogte opschiet. Van
oudsher is deze wildernis berucht geweest om de menigte
harer tijgers, zoodat niemand er zieh na zonsondergang in durfde
wagen; daarom is ook de pasanggrahan van Soemberwaroe,
waar de reizigers bleven overnachten, omgeven met een hooge
omheining, om onverhoedsche aanvallen van die gevreesde dieren
te voorkomen. Tot 1866 luiden alle verhalen en berichten
omtrent den tocht door het bosch van Soemberwaroe even
afschrikkend ’) ; van dien tijd af is er verbetering gekomen. De
i) Ble ek e r, T. y . N. L 1849, I I . 132 v .; Buddingh, N. O. I . , I.
399 y .; T eysmann, N. T. y. N. I . , X I . 172; S töhr, die Provinz Banju-
wangi. 6 , 7 ; E p p , Schilderungen aus Holl. 0 . Ind. 45 6 ; Ju n g h u h n , J a v a ,
I I . 965 v.
intrekking der cochenille-teelt bij het landbouw-etablissement voor
veroordeelden nabjj de hoofdplaats Banjoewangi stelde toen op
eens een groot aantal arbeiders ter beschikking van de Regee-
ring, en zij besloot van deze günstige gelegenheid gebruik te
maken om het nagenoeg 15 palen lange pad van Soemberwaroe
tot Badjoelmati in een rijweg l e klasse om te scheppen, en dus
tot een geheele waarheid te maken wat men ten onrechte gewoon
was te zeggen, dat de groote weg van Daendels zieh van Anjer
tot Banjoewangi uitstrekte. Van beide eindpunten werd te gelijk
aangevangen, maar de verwijdering der ontzettende massa kolossale
steenen vorderde ontzaglijk veel tijd en inspanning; over
de rivier van Badjoelmati, die de grens tusschen de regent-
schappen Panaroekan en Banjoewangi vormt, en op welker rech-
teroever bet dorp Badjoelmati gelegen i s , was een groote brug te
leggen, en vele andere bruggen werden gevorderd. Het duurde
tot 1875 eer alle werken voltooid waren, en ook nu nog moet
getuigd worden, dat, ofschoon de nieuwe weg eene belang-
rijke verbetering in de gemeenschap met Banjoewangi heeft
gebracht, hij aan de eischen van een „grooten postweg“ niet
in allen deele voldoet ').
Het regentschap Banjoewangi is slechts voor een klein gedeelte
bewoond en bebouwd, en bevat op eene uitgestrektheid van 84
vierk. geogr. mijlen eene bevolking van niet meer dan 63000
zielen. Verreweg het grootste gedeelte van het uitgestrekte land-
schap bestaat uit woeste gronden, metonafgebroken woud bedekt;
slechts de vlakkere streken längs straat Bali zijn bebouwd en
van wegen doorsneden. Daar het met zijne geheele oost- en
zuidzijde aan. straat Bali en den Zuider-oceaan grenst, en naar
het zuidoosten in een lang schiereiland uitsteekt, heeft het eene
zeer uitgestrekte kustljjn, die veel merkwaardigs aanbiedt, maar
die wij reeds op onze deDkbeeldige omzeiling van het eiland Java
leerden kennen a). De algemeene gestalte van den bodem moest
eene betrekkelijk ruime plaats innemen in de beschrijving van
Java’s rivier- en bergstelsel 3). Ook de bevolking geeft mij tot
>) Kol. versi. 186 6 , bl. 104, 1 8 7 5 , bl. 132. ’) D. I, bl. 35—37. J).Ald.
bl. 106 v.