
Srigäntjä en het woeste eiland Sempoe, dat door een smal
kan aal van de kust wordt gescheiden, besohreef ik reeds op de
denkbeeidige kustvaart om het eiland Java waaraan het tweede
hoofdstuk van het eerste deel van dit werk werd gewijd ’). Wij
willen thans de beide paden — wegen mag men ze niet noemen —
leeren kennen die over het Kendeng-gebergte naar de zuidkust
voeren en in deze gansche woeste streek de eenige zijn die op
vermelding aanspraak maken.
Het uitgangspunt van het eerste pad is Pangganglele, van welke
desa Ardjäwilangoen, dat ongeveer op dezelfde plaats op de
jongste kaarten voorkomt, een nieuwere naam schijnt te zijn 2).
Dit dorp ligt aan den voet van het Kendeng-gebergte, W. Z. W .
van Kepandjen, op eenigen afstand van den linkeroever der
Brantas en niet veel verder van de Kedirische grens. Men kan
het van Kepandjen op twee wijzen bereiken. Het gemakkellijkst
is längs den grooten weg naar Kediri tot 1 | paal voorbij Soember
poetjoeng te rijden en daar de Brantas over te steken, waarna
men nog 3 palen heeft af te leggen, zoodat de geheele afstand
van Kepandjen 12j paal bedraagt. Aantrekkelijker schijnt het mij
toe den weg te nemen over Sengärä, het voormalige hoofddorp
van het district dat denzelfden naam draagt, en in de nieuwere
gesehiedenis van Java bekend door het zonderlinge, gelukkig
zonder veel moeite onderdrukte complot tot omverwerping van
het Nederlandseh gezag dat er in 1822 gesmeed werd onderde
leiding van een 90jarigen, halfblinden en haiflammen grijsaard,
die onder den naam van Kjai Sengärä bekend was 3). Thans is
dit dorp schier geheel verlaten. Een weinig verder daalt men,
niet zonder moeite, af naar de steile bedding van de Brantas4), gaat
i) Bl. 38 y.
s) Mocht het eene andere desa zijn, die misschien in den laatsten tijd ten
koste van Panggangläo is opgekomen, dan ligt zij toch zeer in de nabijheid.
3) Burer, Biang-lala, T 2.227. Burer zegt dat Sengärä vroeger Selorok werd
genaamd, Hageman, T. v. I. T. L. en Yk. I 67, dat de weg over Selorok en
Sengärg loopt, en de kaarten van van de Velde en Versteeg plaatsen Selorok
en Sengärä op zoodanigen afstand van elkander, met de Meträ tusschenbeide,
dat Sengär» over Selorok slechts längs een zeer grooten omweg, met herhaal-
den rivierovergang, zou te bereiken zijn. Wat is hier de waarheid?
4) Burer, t. a. p. 229, zegt „de Metro“, wat stellig een vergissing is.
de rivier over, en volgt dan de vallei die zij doorstroomt, aan
hären linkeroever, längs een pad dat zieh allengs verder van haar
verwjjdert, tot men Pangganglele bereikt. Natuurlijk dat deze vallei
nog niet geheel deelt in de woestheid die het Kendeng-gebergte
kenmerkt. De weg loopt dan ook aan beide zijden der rivier
door de djatibosschen die, zooals wij reeds opmerkten, nog eene
vrij groote uitgestrektheid in dit gedeelte van Sengärä beslaan.
Naarmate men Pangganglele nadert ziet men echter inhetboscb
meer en meer open plekken, met djagoeng en aardvruchten
beplant, en waarop kleine goeboegs (op bamboezen palen rüstende
wachthuisjes) verrijzen, om de wilde zwijnen en de tjjgers,
waarvoor deze streken berucht zijn, te bespieden en door geraas
te verdrijven, tot beveiliging van het plantsoen of van eigen
leven. Pangganglele en omstreken zijn de zetel van een bijzonde-
ren tak van industrie; want, ofschoon de bevolking arm, luste-
loos en aan opium verslaafd is, munt zij uit in het vervaardi-
ging van karoengs of stroozakken, die hier van beter en fijner
hoedanigheid zijn dan gewoonlijk. De reden is dat zij hier
de gewone kleeding der bevolking uitmaken, wanneer zij zieh soms
voor een tijd van twee of drie maanden in de bosschen van het
Zuidergebergte begeeft om hout te kappen ofhonigen waste ver-
zamelen. Deze zonderlinge kleedij, die door velen zelfs als gewone,
dagelijksche dracht is aangenomen, wordt somtijds daaraan toe-
geschreven, dat de bevolking buiten staat is zieh een betere
te verschaffen, en, wat het dragen daarvan bij het zoeken
van boschproducten betreff, aan de goede bescherming die
deze stroozakken verleenen tegen de steken van muskieten en
bijen ') ; maar andere schrjjvers leeren ons dat zulke karoengs
en de daarbij behoorende voetzolen van arenvezelen het
kostuum uitmaken dat den Javaan uitsluitend past, wanneer
hij het waagt het rijk der Batoe Loro Kidoel te betreden,
eene daad waartoe hij zieh bovendien door offeren, bidden
en vasten dagen lang voorbereidt 2). Even eenvoudig als de
’) Burer, t. a p. 232.
3)"Domis, de Residentie Pasoeroean, 6 v.; Hageman in T. v. I. T. L. en
Yk. I. 69. Vgl. ook D. I van dit werk, bl. 39.