
nen zoubunnen verkrij gen, werden in 1853 door denheerP. J. Maier
op 12 kilo voor Grebangan, 73.7 kilo voor Ngasinan begroot ').
De waarde van deze beide bronnen werd, vooral in den eer-
sten tijd na de ontdekking, zooveel te hooger geschat, omdat
die ontdekking ongeveer samenviel met de oprichting van bet
reeds vroeger vermelde bad-etablissement te Plantoengan s) ,
waarvan zij sleohta weinige uren verwijderd zijn.
Om van de bron Ngasinan derwaarts te komen, rijden wij eerst
over Kali Tjas naar Bedaka (3 palen), en vandaar naar de vier
palen meer westwaarts gelegen desa Seläkaton. Op dezen laat-
sten weg passeert men, omstreeks haiverwegen, de districtshoofd-
plaats Soekäredjä, vanwaar een weg zuidoostwaarts gaat die na
3± paal Bedjen op de grens van Kadoe bereikt. Twee palen
westwaarts van Soekäredjä ligt het dorp Seläkaton. In deze stre-
ken nemen de erfpachtslanden van Tjoeroek en Poetjoeng Seläkaton,
beide hoofdzakelijk voor koffiecultuur bestemd, eene aanzien-
lijke ruimte is. De bodem bestaat overal uit henvelen van trachiet,
die tot klei ontbonden of in humus overgegaan is , en spreidt
eene zoo uitnemende vruchtbaarheid ten toon, dat hij op een
onafzienbaren tuin gelijkt. De desa Seläkaton ligt op eene hoogte
van ruim 600 meters; zij is volkrijk, maar onregelmatig gebouwd,
en heeft een fraaie moskee en een buiten het dorp onder prächtig
geboomte verscholen marktplein. Het schoone plateau waar-
over men hier den blik laat weiden, vertoont de bekoorlijkste
afwisseling van koffietuinen, sawah’s en tabaksvelden en biedt
meer naar het zuiden een heerlijken blik op de trotsche profielen
van Prahoe, Sindärä en Soembing. Bij het landhuis van Seläkaton
staat eene verzameling Hindoe-beelden, 15 in getal, van
l i tot 5 voet hoog, maar waarvan slechts enkele zieh nog
in redelijken toestand bevinden. Men ziet er een Siwa als
asceet 3) , een Doerga, drie Ganesa’s, een Yischnoe enz. Deze
') Maier in ST. T. v. N. I . Y. 265.
2) Boven bl. 401. De naam wordt nu eens Pelatoengan of Platoengan,
dan eens Pelantoengan of Plantoengan geschreven. Beide la a t zieh verdedigen
omdat in h e t Javaansch de aardolie, waaraan de naam ontleend is, zoowel
l a n t o e n g als l a t o e n g genoemd wordt.
Zie D. H. 159.
beeiden zijn omstreeks 1850 door den toenmaligen landheervan
Seläkaton bijeengebraoht en deels van den Dieng afkomstig, deels
van de desa’s Djambean en Gedong, die verder zuidwaarts op
en over de grens van Kadoe zijn gelegen en, te oordeelen naar
de inlandsche verhalen, een nader onderzoek van oudheidkundi-
gen overwaardig zouden zijn ').
Het badetablissement Pelantoengan wordt dikwijls Seläkaton
genoemd, omdat het op het land van dien naam is gelegen, maar
is van de desa Seläkaton nog 51 paal in de richting van west
ten zuiden verwijderd. De weg beklimt nu eens heuvelruggen,
om straks af te dalen in ravijnen, waarin kristalheldere bergstroo-
men ruischen. Ook hier is elke bruikbare piek met rijst, koffie
en tabak beplant, schoon de bebouwing natuurlijk bij die van
het boven beschreven plateau achterstaat. Heeft men, na vele wen-
dingen, bij de desa Wänä Kembang den laatsten bergrug bestegen
die Seläkaton van het dal der Kali Koetoe, hier nog Kali
Lampier geheeten 2), seheidt, dan biedt zieh een verrassend
gezicht aan. In het nauwe ravijn waardoor de rivier hier geperst
wordt, wijkt de oostelijke oever terug en vormt eene halfronde
ruimte, met een straal van omstreeks 300 meters, waarvan de
bodem een zacht naar de rivier af hellend vlak vormt. Yan
den steil afdalenden bergrug in de diepte neerblikkende, ontwaart
men, te midden van grootsche natuurtooneelen, de nederige,
onregelmatig verstrooide gebouwen van het badetablissement met
hunne witte of gele muren en zwarte daken, en wordt daardoor
onweerstaanbaar herinnerd aan de huisjes van een Heurenberger
speeldoos, door de hand van een kind opgezet.
Men vindt ook eene minerale hron op den smallen Pekalong-
ansehen rivieroever 3); hier hebben wij ons echter alleen met
de bronnen aan de oostzijde bezig te houden. De geheele oostelijke
oeverrand is door het op wel twintig plaatsen opborrelend
water, dat overal eene belangrijke hitte heeft, ondermijnd, en
zelfs in het midden van het rivierbed stuit men bij het doorwa-
den op plekken waar de wärmte voor den blooten voet zeer
0 Brumund in Yerhh. y. h. Ba t. Gen. X X X III. 144.
3) Zie boven, bl. 399. 3) B o v en , bl. 400»