
rotsblokken en afgestorte zandmassa’s. Daarna komt men aan een
plaats waar de kloof zieh aanmerkelijk verbreedt en hare voort-
durend hooger wordende wanden, een langwerpige dalruimte
insluitende, twee lange bergnokken vormen, die zieh ten laatste
met den dwars voor de kloof loopenden kraterrand vereenigen.
Juist op het punt waar de zuidelijke nok dien rand bereikt, ver-
heft deze zieh tot de zuidelijke spits van den Keloet, die echter
in hoogte door de straks te vermelden noordeljjke en oostelijke
spitsen overtroffen wordt. De dalruimte wordt door een van den
kraterrand uitschietend tusschengebergte, dat met een woud van
Anggring-boomen ‘) bedekt is , in twee langwerpige dalgronden
gescheiden; de waterloopen die zieh in deze dalgronden vormen,
vereenigen aan het einde van dezen tusschenrug hun kristalhelder
vocht tot de boven beschreven beek, die het hooger deel der
lahar doorstroomt.
Over de smalle noordeljjke nok beklom Junghuhn, in weerwil
van alle door de Javanen daartegen ingebrachte bezwaren, den
dwarsloopenden kraterrand, en zag daarbjj aan de andere zijde
neder in de schrikbarend diepe, ontoegankeljjke kloof der lahar
Bedali, de diepste spieet, zoo het hem voorkwam, van het gansche
gebergte, die met verscheidene trappen van den westelijken
kraterrand afdaalt; zjjn oor hoorde in de voor het oog onbe-
reikbare diepte ook hier eene klotsende beek heenbruisen. Aan
gene zijde van de lahar Bedali zag hij zieh den steilen wand
eener rib verheffen, die van den kraterrand uitstraälde ter plaatse
waar deze de noordeljjke spits vormt. Door boschjes van Anggring,
Albizzia montana en boomvarens heendringende, bereikte hij
eindeljjk de plaats waar de nok in den scherp begrensden kraterrand
overgaat. Hier verraste hem de aanblik van een verscheidene
honderden voeten beneden den rand zieh uitstrekkenden, blauw-
achtig groenen waterplas, het kratermeer van den Keloet, van
alle zjjden door kringvormige, onbeklimbaar steile wanden om-
geven; maar te geljjker tjjd bemerkte hij met ontzetting, dat die
gansche wand u it louter los zand bestond, waarop zieh ter linker
en rechter de versehe sporen van instortingen vertoonden. Längs
een weg beter geschikt voor gemzen dan voor menschen, haastte
hij zieh op eene wat vorder noordwaarts gelegen rotspunt een
veiliger standplaats te bereiken, die hem een even schrikwekkend
als schilderachtig uitzicht bood. Aan alle zijden daalde de rots
honderden voeten loodrecht benedenwaarts. Schaduwrijke, sombere
kloven, welker bodem het oog niet kon peilen, gaapten hem
overal aan; rechts van hem verhief zieh de noordelijke, op
veel grooter afstand links de zuidelijke en tegenover hem, aan de
andere zijde der kraterkolk, de hoogste, tot 1781 meters oprijzende
oostelijke spits, allen even steil en ongenaakbaar, en diep in de
kolk rustte het liefelijke, maar onheilspellende meer, uit welks
boezem zieh reeds zoo vaak verwoesting en verderf over het
omliggende land had verspreid, en dat in nauwsluitenden kring
omgeven was door een hoogen muur van los opgeworpen zand,
die ieder oogenblik dreigde ineen te störten.
Mijn bestek verbiedt mij stil te staan bij velerlei merkwaardigs
dat de Keloet aan den kundigen bezoeker aanbiedt: hetsyeniet,
welks voorkomen in een vulkaankrater Junghuhn zoozeer verraste
en verbaasde; de bantengs, die zieh overal paden banen
door het Anggring-woud, dat boven op den Keloet alle hoogten
en laagten bedekt; de horzelen, wier vergiftige steken minder te
ontwijken en daarom meer te duchten zjjn dan de aanvallen van
het woudgedierte; de reusachtige, zonderling gevormde, maar
walgelijk stinkende bloemkolven der hier menigvuldig voorkomende
Brachyspatha variabilis. Evenmin mag ik vertoeven bij de ge-
schiedenis van dezen vulkaan, die zjjne gevreesde kracht nog in
onze eeuw in de uitbarstingen van 1811, 1826, 1885, 1848
en 1864 op geduchte wijze heeft geopenbaard. Hoe veranderljjk
het terrein van den Keloet en zijne omgeving moet wezen, kan
men na het omtrent zijn bouw gezegde zieh gemakkelijk voor-
stellen. Uit het bericht van den heer Arriens blijkt dan ook, dat
door de uitbarsting van 1848 eene nieuwe lahar, ten zuiden van de
lahar Gedog, moet zijn ontstaan, en dat de bedding dezer laatste eene
geheel andere gedaante heeft bekomen. Yan afstortingen van de
sp'tsen van den kraterrand in het meer, alleen door den wind
veroorzaakt, was die reiziger zelf getuige; de omtrek van het meer