
die door twee ruggen van het Kromong-gebergte gevormd wordt,
de gedaante heeft van een zeer scherphoekigen driehoek en het
bed vormt van de aan haar hoofd entspringende beek Tji Kedong-
dong. De kleine ruimte der vallei bevat twee desa’s en drie
tjantilans of gehuchten, en is overigens geheel met rijstvelden
bedekt. Nadat men de vallei een eind weegs is ingereden,
bespeurt men in het afhellend vlak van hare zuidzijde een spieet
die door verblindend witte rotsblokken en helder gele zwavelkris-
tallen omringd is , de nabijheid eener vulkanische werkplaats
met onmiskenbare zekerheid aanduideud. Om haar te bereiken
slaat men bij de desa Tji Panas een smal voetpad in , dat over
een moerassig grasland naar een smal en dicht begroeid ravijn
voert. Hier opent zieh de breede scheur die Kawa gede (groote
krater) genoemd wordt en in wier nabijheid zieh in de dikke
korst van neergeplofte kalk onderscheidene gaten vertoonen,
waaruit een dof maar aanhoudend geluid voortkomt, dat door
kokende vochten schijnt te worden voortgebracht, ofschoon er
geen heet water uit opborrelt. De zwavelreuk • is sterk en in
de nabijheid der openingen is de bodem zeer heet en hangen
zieh aan de takken en bladeren, door de inlanders met opzet
hier nedergelegd, glinsterende zwavelkristallen, die met zorg worden
ingezameld. Op grooteren afstand liggen ontelbare helder
witte krijtachtige brokken en kalkspaathkristallen en längs de
openingen vloeit een kleine beek, die vervolgens in de breede
spieet verdwijnt, en die, schoon over zoo sterk verwarmden bodem
vloeiende, kristalhelder koud water medevoert. Onmiskenbaar
bevinden wij ons hier aan den uitgang van een dier onderaard-
sche kanalen, waardoor zieh de gasstroomen van den vuurhaard
des Tjerimai’s ontlasten en waardoor eenmaal ook eene massa
heet water werd uitgedreven, die een beek vormde, waaraan
de nabijgelegen desa Tji Panas ') baren naam verschuldigd is.
Die beek, van wier vroeger aanwezen de hier nedergeplofte
stoffen getuigenis geven, schijnt thans geheel verdwenen te zijn
of zieh onder de aardkorst een anderen weg gebaand te hebben.
*) De naam beteekent „heet water“.
Merkwaardige natuurverschijnselen, als ik hier heb geschetst,
zijn zelden zonder invloed gebleven op het bijgeloovig gemoed
van den Soendanees. Ook bij den Kawa gedö vindt men een
kleine bidplaats in het kalkpaathgesteente gehouwen, en getuigen
de daar nedergelegde ofifergaven, dat de Dewa van dezen krater
wordt gehuldigd als een mächtige geest, die weldaden schenken
of hen die zijn dienst verwaarloozen met ziekten en onheilen
straffen kan ,*).
Doch keeren wij naar Palimanang terug om den grooten postweg
verder te volgen. Na nog vier of vijf palen steeds om den noorde-
lijken voet van den Kromong heen te hebben afgelegd, bereiken
wij de grens der afdeeling Madjalengka, de laatste van Tjeribon
waarmede wij hebben kennis te maken. Wij betreden nu het
district Radja Galoe, en zoo wij thans reeds de residentie Tjeribon
verlaten wilden, zouden wij onzen weg längs een afwisseling van
bosch, sawahs en suikertuinen voortzetten door het district Djati
Wangi, en zijne gelijknamige höofdplaats doortrekken, die 1 3 | paal
van Palimanang en nog 9 1 paal van het ons reeds bekende Karang
Sambong 2) verwijderd is. Ons plan brengt echter met zieh, dat
wij, alvorens het reeds vermelde dorp Bandjaran te bereiken ,
een linksaf voerenden weg inslaan, die ons, längs de westelijke
hellingen van het Kromong-gebergte, eerst naar de tegenwoordige
hoofdplaats van het district, Leuwi Moending, en vervolgens,
grootendeels längs de suikerrietvelden der onderneming Paroeng
Djaja, naar het voormalige hoofddorp Radja Galoe brengt. De
toOneelen die de weg daarheen, door een vruchtbare en volkrjjke
streek loopende, ons aanbiedt, zijn aangenaam, maar missen het
bekoorlijke der nieuwheid; Radja Galoe zal ons een merkwaar-
digheid te beschouwen geven die ons nog geheel nieuw zou
zijn, zoo wij niet iets dergelijks, maar op kleinere schaal, bij
de stikgrot te Palimanang ontmoet hadden.
In de nabijheid van Radja Galoe is een heilige piek, vol her-
inneringen uit den grijzen voortijd, een kaboejoetan 3). Een boschje
>) Wilsen in T. v. 1. T. Ld. en Vk. VII. 54 vv.
°) Zie boven bl. 184.
3) Dit woordt hangt Samen met b p e jo e t; zie boven bl. 132. De eigenm.
i