
Damar een weinig van haar terug en volgt den kam van
het Brengbreng-gebergte ') , dat van hare oevers opstjjgt en
zieh in de richting van den Patoeha voortschakelt. De linker-
oever van de Tji Boeni, die op den Toempak Roejoeng ont-
springt, behoort dus geheel tot Djampang wétan.
Eindelijk gaat nog een derde pad van Soeka Negara naar de
Zuidkust. Het loopt zuidoostwaarts naar Tji Paré, Bobakan, Tji
Limoes en Bodjong Pete r, allen dicht bij elkander gelegen aan
de zoo even reeds vermelde Tji Djampang. Yervolgens snijdt
het het vulkanische Soebang-gebergte dat aan de noordzijde van
het smalle dal der Tji Boeni oprijst, overschrijdt genoemde rivier
en bereikt weldra daarna, längs de helling der Brengbreng-keten
opstijgende, de grens van Tji Damar, van welk punt het over Tji
Binoeng bjjna recht zuidwaarts loopt naar Sindang Barang, de
pakemitan van Tji Damar, gelegen aan de Tji Sadéa, op geringen
afstand van hare monding in den Zuider-oceaan. De afstand
tusschen Soeka Negara en Sindang Barang, bedraagt 30 palen.
Een weinig links van het beschreven pad ligt, aan den voet van
het Brengbrengsche gebergte, in een kleine, uit een dikke
bank van vulkanische rolsteenen bestaande dalvlakte, tot welke
zieh het enge rotskanaal waardoor de Tji Boeni stroomt, over
eene lengte van omstreeks duizend voet verbreedt, eene warme
minerale bron, en op geringen afstand van deze rijst een rotsblok
omhoog, dat de gedaante van een toren heeft en geheel uit
jaspis- en agaatachtig kwartsgesteente bestaat 2).
Tji Damar is het laatste der Tji-andjoersche districten die
längs den Zuider-oceaan gelegen zijn. Het strekt zieh uit längs
de zuidzijde van Tji Soendari en Bandjaran en herhaaldelijk
mochten wij er een blik op werpen, toen wij het vergezicht
genóten dat zieh op de toppen van den Patoeha, den Warie-
ngien en den Malabar voor ons uitbreidde 3J\ E r worden in dit
district een aantal warme en zoute bronnen aangetroffen 4) en het
wordt doorsneden door een aantal riviertjes inet diep ingesneden
l) Zie Dl. I , bl. 78. 2) Junghuhn, Java, II. 1315.
3) Zie boven, bl. 268, 271, 274.
4) N. T. v, N. I. XIV. 221; Junghuhn, Java, II. 1317.
kloven, waarvan de Tji Damar en Tji Laki de voornaamste
zijn. Over deze beide loopt een pad van Sindang Barang, even-
wijdig met het strand, in oostwaartsche richting naar de Tji
Pantjoeng, die de grensscheiding vormt tusschen Tji Damar en
Kandang Wesi, het eerste district van het regentschap Soeka-
poera en van de afdeeling Soekapoera Kolot, waarop wij den
voet drukken op onzen denkbeeidigen tocht.
In tegenstelling met de Djampangsche districten, waar het
strand slechts weinig bewoond is, liggen in Soekapoera een
groot deel der voornaamste dorpen dicht aan zee, onderling ver-
bonden door een meer of min bruikbaar pad dat zieh van de Tji
Pantjoeng tot de Tji Tandoewi over de geheele lengte van het regentschap
uitstrekt. Dien weg volgende en längs een der daarop uit-
körnende dwarswegen een uitstap makendenaar de meer noordeljjke
districten, zullen wij een overzicht erlangen van het regentschap,
dat, bij zijne geringe bevolking en bebouwing, in zijne waarde
niet kan erkend worden-, zoolang het theeland Tji Kadjang,
waarvan de plantsoenen terrasgewijze längs de hellingen van
den zadel tusschen den Pepandajan en Tji Korai opklimmen 1),
in een gewest dat eene oppervlakte van omstreeks 3400 Vierkante
palen heeft, de eenige landbouwonderneming is die met
Europeesch kapitaal en Europeesche intelligentie gedreven wordt.
Nogtans moet worden opgemerkt, dat de bevolking van Soekapoera
betrekkeljjke welvaart geniet, of althans geene armoede
kent, en, getrouw aan de voorvaderlijke eenvoudigheid, in hare
afgelegene dorpjes een stil en tevreden leven leidt.
Het begin van den tocht door het district Kandang Wesi
schjjnt mijne bewering omtrent de ligging der groote dorpen te
logenstraffen. Wij vinden geen enkel voor wij het punt bereiken,
waar, dicht bij de monding der Tji Kadjang, zieh een negen
palen lange zijweg noordwaarts afscheidt naar de tegenwoordige
pakemitan Boengboelan. Die weg kronkelt sterk en gaat, over
steile heuvels en woeste ravijnen, eerst door alang-alang en later
door prächtig woud, vol boschjes van reusachtige bamboe. Boengboelan
zelf biedt niets bijzonders, maar de weg die vandaar
') Ooockewit. Gids, 1866, III. 309; Groneman, Bladen. 39, 43,