
maar dit ia , vooral ten behoeve der suikerfabrieken, schrome-
lijk vermeid '). In de laatste jaren zijn in de districten Sengärä
en Gondang legi vele uitgestrekte perceelen land in erfpacht
uitgegeven voor de cultuur van koffie, enkele ook voor die van
kina en rameh, en eenige tabaksondernemingen door vrjjwillige
overeenkomsten met de bevolking tot stand gebracht. De gronden
voor die verschillende ondernemingen gebezigd zijn deels in de
beschreven vlakte, deels ook op de berghellingen, vooralopdie
van den Kawi gelegen; die van den Smeroe schijnen daarvoor
niet veel gelegenheid te bieden. De Lesti, en de Brantas na hare
vereeniging met de Lesti, kunnen zeker nög, in het algemeen
gesproken, als de grens der cultuur in Pasoeroean beschouwd
worden. Eene topographische opmerking zij mij hier nog ver-
oorloofd. De westwaartsche ombuiging der Lesti gaat gepaard
met hare versterking door den toevloed der Kali Genting, die
op de zuidwestelijke helling van den Smeroe ontspringt, even als
die der Brantas door den toevloed der Lesti. Indien wij de Gen-
ting, het stuk der Lesti tusschen de beide vereenigingspunten en
de Brantas na hare ombuiging te zamen als eene rivier aanmerken,
krijgen wij een stroom die geleidelijk dezelfde richting volgten in
zjjn geheel de noordgrens van het woeste Zuidergebergte bepaalt.
Lieten wij dan die rivier in haar geheel den naam van Gen-
ting, dan zouden wij de*?Lesti, de Brantas en de Metra als
affluenten daarvan moeten aanmerken, die allen in zuidwestelijke
richting, met ongeveer evenwijdigen loop, de hoofdrivier toe-
stroomen. E r zou veel voor pleiten om zieh dit waternet zoo
voor te stellen, doch het spraakgebruik der inlanders heeft het
anders ge wild 2).
De natuur en het voorkomen van dit zuidelijk gedeelte van
Malang komen geheel overeen met die van het aangrenzend gedeelte
van Kediri, de Alas Loedäjä 3). Ook hier bestaat om dezelfde
reden gebrek aan water, en als gevolg daarvan schier geheel
') Cordes, de Djatibosschen op Java , 176.
2) Dergelijke opmerkingen omtrent de rivieren van Java heb ik meermalen
gemaakt. Zie D. I, bl. 81, D. I I I , bl. 393 v ., 505.
3) Boven, blz. 746.
gemis van akkerland, van dorpen, van wegen. De breedte dezer
woeste landstreek zal gemiddeld ongeveer 16 palen, hare opper-
vlakte omstreeks 700 vierk. palen bedragen. Het Kendeng-ge-
bergte doorsnijdt haar in eene lijn die parallel met de zuidkust
loopt, bereikt eene hoogte van 300 tot 500 meters en bedekt
haar geheel met zijne uitloopers Eene vaste bevolking wordt
hier dan ook op slechts zeer enkele punten gevonden; de dieren
der wildernis, tijgers, bantengs, herten, zwijnen, apen en roof-
vogels, deelen met elkander de heerschappij over deze eenzame
streken. Ofschoon de weinige beken, waarvan de voornaamste
allen naar het zuiderstrand afvloeien, in den Oostmoeson schier
waterloos zijn, valt er regen genoeg om eene dichte, schier
ondoordringbare vegetatie te onderhouden, die zieh onderscheidt
door reusachtige exemplaren van den Bendä-boom 2), waarvan
de bast tot touw wordt verwerkt en het melksap als vogellijm
dient, en in de nabijheid van het strand door het veelvuldig
voorkomen van Kleinhovia hospita L., een boom die het fraai
wit en zwart gevlekte pelethout oplevert, dat door de Javanen
zoozeer voor krisscheeden gezöcht wordt, en waarvan sommige stuk-
ken, die aan hunne grillige eischen beantwoorden, met buitensporige
prijzen worden betaald 3). Ook ontbreekt het er niet aan de
boomsoorten waarin gaarne de bijen nestelen en aan tallooze zwer-
men van deze insekten gelegenheid gegeven wordt hunne kolonien
te vestigen. Deze gansche huiveringwekkend wilde streek Staat,
naar het oordeel der Javanen, onder de heerschappij van de
Ratoe Loro Kidoel, aan wier macht de demons gehoorzamen die
hier de bosschen en klippen bewonen en wier rust het zeer
bedenkelijk is te stören. De kust zelve, klippig, woest, onher-
bergzaam en ongenaakbaar, met de baaien Plelot of Pelolot en
') HagemaH, T. v. I. T. L. en Yk. I. 55.
2) Artocarpus pubescens Bl., Arto'carpus Blumei 'Willd.
) Toen ik D. I., bl. 39 en 522, over het pblbthout sprak, was de herkomst
mij niet bekend. Wat ik sedert bij Hasskarl, Aanteek. n°855; JFilet, Plantk.
Wdbk., n» 3597; Miquel, Flora v. H. I., I. 2.186; Jagor, Singapore, Malacca,
Java, bl. 185; Lehnert, Um die Erde. 762, over Kleinhovia hospita las,
had mij reeds overtuigd dat het sleehts van dezen boom kon afkomstigzijn,
toen ik dit door Teysmann, H. T. v. H. I. XI. 117, uitdrukkelijk bevestigd vond.