
van hetgeen wij thans van Java kunnen weten.“ Aan den eisch
dien ik mij gesteld h ad , heb ik in geen mindere ruimte kunnen
voldoen. Het werk is daardoor kostbaar geworden, ik erken h e t;
de vertraging die de voltooiing ondervond, is er ten deele door
veroorzaakt, ik kan het niet loochenen; maar de eischen van de
volledigheid golden mij hooger dan die van den spoed en de
goedkoopheid, en ik hoop dat zij dit ook bij mijne lezers zullen
doen.
Yraagt men mij nu of ik met mijn werk tevreden b en , ik
moet volmondig „neen“ antwoorden. Het is vol leemten en gebre-
ken; vele heb ik er reeds erkend, een veel grooter aantal nog
zal langzamerhand aan het licht komen. Toch heb ik hethooge
doel geen oogenblik uit het oog verloren. Ik heb geleverd wat
ik k o n , en ik heb mij dan ook niet te beklagen over de wijze
waarop mijn werk bij landgenoot en vreemde ontvangen en
gewaardeerd is. Had ik het zelf moeten beoordeelen, ik zou het
de onderscheidingen die er aan zijn ten deel gevallen, nietheb-
ben waardig gekeurd; ik heb ze echter met een goed geweten
kunnen aannemen, gedachtig aan de oude spreuk: ut desint vires,
tarnen est laudanda voluntas.
Ook mag ik mij zelven de getuigenis niet onthouden, dat de
gebreken die mijn werk aankleven, voor een groot deel onver-
mijdelijk waren; dat ook een schrijver, oneindig kundiger dan
ik , ze niet geheel had kunnen vermijden. In de tien jaren die
ik aan de bewerking van het geheel heb besteed, is onze ken-
nis van Java aanhoudend en belangrijk vooruitgegaan, en is in
de toestanden op Java veel gewjjzigd. Ik heb niet bij elk onder-
werp, in mjjn omvangrijk werk ter sprake gebracht, het resul-
taat van het nieuwste onderzoek kunnen mededeelen, want dikwijls
was mijne behandeling daaraan vooraf gegaan; ik heb niet
bij alle bijzonderheden met de laatste veranderingen rekening
kunnen houden, omdat zij mij dikwijls niet bekend waren.
De verbeteringen en aanvullingen die mijn boek behoeft, zijn
derhalve van drieerlei soort: dwalingen, waarin ik vervallen ben
door onkunde of overijling; verkeerdheden die aan het licht zijn
gebracht en leemten die zijn aangevuld door later onderzoek,
van welks uitkomsten ik niet meer of slechts ten deele kon
gebruik maken; verouderde mededeelingen , daaraan toe te schrjj-
ven dat ik met de veranderingen op Java voorgevallen niet bekend
was en in vele gevallen niet bekend kon zijn.
Aan deze verschillende soorten van fouten en leemten heb ik
onder den voortgang van het werk mijne aandacht niet onthouden,
en in de verbeteringen op het le en 2e deel, die achter de
voorrede van het tweede zijn opgenomen, heb ik reeds een niet
onbelangrijk getal aangewezen, terwijl ik in de noten bij het
derde deel dikwijls met een woord gewaagd heb van de fouten
die ik in de beide vorige had opgemerkt. Het was mijn voor-
nemen ook aan dit deel weder eene reeks van verbeteringen
toe te voegen, die zieh ook over de beide eerste deelen zouden uit-
strekken; maar er is in de laatste jaren door de vele van regee-
ringswege ingestelde onderzoekingen omtrent Javaansche toestanden
, door hetgeen de Geographische dienst en het Mijnwezen
op het gebied van topographie, geologie en mineralogie hebben
geleverd, door de ijverige beoefening van Java’s talen en letter-
kunde, door de diepere kennis die wij verkregen hebben van
het Boeddhisme, dat zoovele sporen op Java heeft achtergela-
ten, door de steeds aangroeiende belangstelling in ethnologische
nasporingen, zooveel nieuw licht over Java opgegaan, dat het
onmogelijk is wat tot verbetering en aanvulling van mijn werk
zou moeten gezegd worden in weinige bladzijden samen te vat-
ten. ’t Beste ware zeker dat dit alles in eene nieuwe verbe-
terde uitgave kon opgenomen en verwerkt worden; maar daaraan
valt in den eersten tijd niet te denken, en mijne klimmende
jaren maken het niet waarschijnlijk, dat ik den dag zalbeleven
waarop die mogelijk of wenschelijk wordt. Daarom ben ik reeds
begonnen een anderen weg in te slaan om mijne lezers op de
hoogte te brengen van hetgeen welwillende terechtwijzing of
raadpleging van de resultaten van nieuwer onderzoek mij omtrent
de gebreken van mijn werk geleerd heeft. De Redactie van
het Tijdschrift van het Aardrjjkskundig Genootschap heeft de
welwillendheid gehad mij reeds twee malen eenige plaatstever-
leenen voor aanteekeningen op de reeds versehenen afleveringen