
Goenoeng Gading, en in het noord-nöordoosten den Goenoeng Idjoe.
Tusschen deze beide laatsten gaat het wijde dal over in een
sraalle kloof, waardoor de Fenambangan hären weg vervolgt, en
waarin, op zeven palen afstands van Betal, Wanagiri gelegen is ‘).
Eer men Wanagiri bereikt, heeft de kloof zieh weder verwijd,
en de desa is bevallig gelegen tusschen den linkeroever van de
Fenambangan en den voet van drie steile, van 500 tot 800 voet hooge
heuvelen, de noordoostelijke toppen van het Gading -geborgte,
dat zelf een der oostelijke uitloopers van het Pangoen-gebergte is.
De middelste dezer heuvels, Goenoeng Gandoel genaamd, ligt
juist ten westen van Wanagiri, en heeft een spitsen top, die
zoozeer overhelt, dat hij het afstorten nabij schijnt. Meer naar
het noordwesten ligt de G. Toengangoen, de laagste der drie;
de derde, G. Seloboean geheeten, heeft een hakkelige, veeltoppige
kru in , en ligt in het zuid-zuidwesten. Allen zijn inet een
schrale boomvegetatie bedekt. Ik heb reeds elders opgemerkt dat
de Kali Fenambangan, die deze plaats besproeit, kan beschouwd
worden als de bovenloop van de Sälä-rivier, en dus niet te
onrecht op eenige kaarten reeds Kali Bengawan geheeten wordt *).
Wanagiri is een belangrjjke plaats, het hoofddorp, zooals ons
vroeger reeds bleek, van het Mangkoe-negäräsche gebied buiten
de hoofdplaats , de zetel van een assistent-resident, van een regent
en van een rechtbank. Er is een ruime houten pasanggrahan,
en het verblijf zou er in alle opzichten aangenaam zijn, zonder
de sterke luchtstroomen die door de kloof geperst worden, zoo
vaak het evenwicht van den dampkring in de valleien van
Wanagiri en Soerakarta verbroken is 3).
') Sedert Bleeker deze atreken bereisde, moeten de wegen en de namen
der deaa’s veel verandering hebben ondergaan. Betal beantwoordt aan zijn
Djosari; van een tweeden weg die van WänSgiri lange den westeljjken oever
der Fenambangan over Eali Maja naar Eakap voerde en veel langer was,
vind ik op de topographische kaart geen spoor meer. Bleeker ging (in 1846)
vanWanagari längs den westeljjken weg naar Eakap, en kwam terug längs
den oostelijken, die toen nog nieuw en nog niet geheel voltooid was. T. v.
E. L , 1850, i , bl. 408.
2) Zie D. 1. bl. 96. Ook op de topographische kaart van Soerakarta wordt
zjj Bengawan genoemd.
3) Bleeker in T. v. N. I., 1850, I. 408.
Yan Wänägiri gaat oostwaarts een weg uaar Madioen, in de
richting van Pänärägä, d o o r het romantische gebergte van Kadoe-
wang, dat hier eene bonte schakeering van djatibosschen, koffie-
tuinen en desa’s met hare boschjes en rijstvelden ten toon spreidt.
De voornaamste-plaatsen aan dien weg zjjn Bakalan, vanwaar
een weg noordwaarts loopt naar Sangen, die zieh daar splitst in
een tak noordwestwaarts naar de hoofdstad, en een tak noord-
oostwaarts naar Karang pandan, — vervolgens Goenoeng Sahari en
Margämädjä. Tusschen Bakalan en Goenoeng Sahari ligt, op eenigen
afstand rechts van den weg, het dorp Kadoewang of Koetä, de
zetel van een wadänä, aan de Kali Kadoewang, die zieh een
weinig boven Wanagiri met de Penambangan vereenigt. De
geheele afstand van Wänägiri tot de Madioensche grens bedraagt
281 palen.
Met de hoofdplaats is Wänägiri rechtstreeks verbonden door
een weg van 23 palen, met noord-noordwestelijke richting. Twee
palen voorbij Wanagiri bereikt men het einde der kloof en betreedt
men, nog een weinig met zachte helling dalende, de vallei van
Soerakarta, die inderdaad den naam eener uitgestrekte vlakte
verdient. Tusschen de hellingen en uitloopers van den Merapi
ten westen en van den Lawoe ten oosten zal hare breedte omstreeks
35 kilometers bedragen; zij is geheel effen, overal bebouwd en sterk
bevolkt. Ten noorden van de hoofdstad krijgt echter het land
onmiddellijk een ander aanzien; een golvende, heuvelachtige streek,
eigenlijk een uitlooper van het kalkgebergte in het noorden der
ßesidentie, op de grens met Samarang ') , maakt hier de schei-
ding tusschen het dal der Solo-rivier ten oosten en de vlakte
door welke de spoorweg van Soerakarta naar Samarang voert,
ten westen.
Schilderachtig is het landschap längs den geheelen weg van
Wänägiri naar Soerakarta. Overal in de vlakte ontwaart men
bloeiende dorpen en rijk bewaterde sawah s. In het westen en
noordwesten blijven de toppen van Merapi en Merbaboe steeds
zichtbaar, en in het oosten vertoont zieh de breede, schuins afge-
knotte en eenigermate hakkelige top van den Lawoe. Overal wemelt
>) Ygl. D. I , bl. 95.
m.