
tot de Zee uitstrekt, en, te midden der w'eligste vegetatie aan
weerszijden, schier geheel kaal en boomloos is. Dit is de mod-
derstroom die bij de uitbarsting van 1817 uit den Idjen be-
nedenwaarts vloeide. In oudere tuflagen, waarvan deze nieuwe
schier in geen enkel opzicht verschilt, heft zieh wat vorder de
rivier Tamboeng haar bed gegraven, dat gedeeltelijk de grens
tusschen de districten Banjoewangi en Rädgädjampi beschrijft.
Dicht bij deze piaats, rechts van den weg, brengen de reizi-
gers gewoonlijk een bezoek aan den buitengewoon hoogen en
ouden Oepasboom (Antiaris toxicaria) die door de beschrijving
van Leschenault en de afbeelding van Blume beroemd is geworden.
De schoone boom verdient een bezoek, al is in de
bosschen dezer streek de vergiftboom in het geheel niet zeld-
zaam '). Rädgädjampi heeft een pasanggrahan, een koffie- en
zoutpakhuis; het ligt te midden van bebouwde velden, maar,
om zoo te zeggen, aan de grenzen der cultuur. Wel vindt men
meer zuidwaarts nog enkele dorpen, maar zij zijn als oasen
in de wildernis. De ligging van Rägädjampi in eene goed
hesproeide vlakte, 90 m. boven de zee, is zeer gezond, en
noopte den heer Zollinger hier, althans voorloopig, zijne woon-
plaats te vestigen, toen hij in 1856 van de Regeering voor 50
jaren de concessie had erlangd om in deze streken eene groote
plantage van kokosboomen aan te leggen. De onderneming had
met groote moeielijkheden te kampen. Het opruimen der bosschen
vorderde een kolossalen arbeid, en de werkkracht der schrale
bevolking was gering. Bovendien was de groote vochtigheid
van het jaar 1857 zeer nadeelig, daar zij het verbranden van
boomen en ruigte bemoeielijkte. Maar het grootste ongeluk
dat de onderneming kon treffen, trof haar in 1859 door den
dood des ondernemers, die spoedig de geheele zaak, ofschoon
zij goede renten beloofde, aan verwaarloozing en vernietiging
prijs g a f 8).
’) Blâme, Bumphia, I, pl. XXII. Zie den tekst bl. 46—59. Over de Anti-
ans vgl. D. I, bl. 152, en hierboven, bl. 467, alsook van Hoëvell, ’Eeis,
II. 193—195, en Stôhr, die.Proy. Banjuwangi. 31.
“) StSbr, t. a. p. 33—37.
Te midden der maagdelijke wouden , die hier eene verbazende
verscheidenheid van de schoonste woudreuzen bevatten, en de
kostbaarste houtsoorten, waaronder ook het kajoe pélét, opleveren,
liggen, op een paar palen afstands van Rägädjampi, de merkwaar-
dige ruinen van Matjan poetih, waarvan reeds in het historisch
deel van dit werk eene beschrijving is gegeven ‘) , waarom wij
die thans met stilzwijgen voorbijgaan.
Onze laatste tocht in Banjoewangi en in het geheel op het
eiland Java heeft een vluchtig bezoek ten doel aan het zuider-
strand bij Gradjagan. De weg, die te paard moet worden
afgelegd, voert eerst in zuidoostelijke richting naar het dorpje
Paré Djati, dat te midden van rijstvelden op een der bosch-
rüke voorheuvelen van den Raoen ligt. Het bebouwde land
houdt echter spoedig op, maar niet de schoonheid van hetland-
schap; want door eene kleine, waterrijke vallei, begrensd door
läge, heerljjk begroeide heuvelen, rijdt men als door een park
naar Gambiran, dat 151 paal van Rägädjampi verwijderd is, Hier
vindt men weder een goeden pasanggrahan; men heeft er den
mächtigen kegel van den Raoen in het noorden 111° west, en
ziet er in het westen een koepelvormigen heuvel liggen , den
Goenoeng Krikil, den hoogsten die in deze richting wordt aan-
getroffen. Al de heuvelen in den omtrek bestaan uit ophoopingen
van lavablokken. Stöhr acht ze afkomstig van oude lavastroo-
men, van den Raoen afgedaald, die bij het afkoelen gebarsten
zijn, ofschoon hij ook de mogelijkheid e rkent, dat zij van uitge-
worpen puinbrokken zijn gevormd. Hoe het zij, zjj staan in verband
met den Raoen, van wien zij in rijen uitstralen. De uit-
werpselen van dien vulkaan schijnen tot aan het zuiderstrand
op bijna 30 geogr. minuten van zijn top verspreid te zijn. Een
sage zegt dat in den berg eenmaal een smid woonde, die dag
en nacht vlijtig arbeidde. Dit verdroot den in de nabijheid
wonenden God Bimä, wien de vonken in huis vlogen, waarom
hij in toorn de geheele smidse omverwierp. Uit de weggeslin-
gerde stukken, die tot aan het strand vlogen, werden deze heu-
velrijen gevormd 8).