
boog op den waterstraal werpen, waarvan de teedere kleuren
in warrelende beweging schijnen te dansen. Daaronder vertoonen
zieh de ingangen van twee diepe, zwarte grotten, die door de
natuur gevormd schijnen om aan de geesten van dit oord tot
woonplaats te verstrekken.
Wie thans den goeden weg tnsschen Lawang en Protong
berijdt, denkt niet meer aan den tijd toen het hier onmogelijk
was te paard voort te komen, en de reizigers in draagstoelen
vervoerd werden; maar ofschoon ook de wilde vegetatie ten
deele voor de cultuur heeft plaats gemaakt, is er nog veel van
het oorspronkelijk woud overgebleven. Vele bloemdragende boomen
en heesters worden in deze bossehen aangetroffen; inzon-
derheid is zij beroemd door de prachtexemplaren van de Kasoembä
Kling ’) die hier in het wild voorkomen en de gekweekte, die
overal op Java worden aangetroffen, verre in schoonheid overtreffen.
De in trossen groeiende bloem van dezen kleinen boom
zweemt in gedaante naar eene lelie en prijkt met het bekoor-
lijkste rozenrood.
Pörong, het oude hoofddorp van het district van dien naam,
dat nu in Poerwaredja en Wänäredjä gesplitst is , ligt thans
niet meer aan den weg naar Protong, maar een weinig ten oosten
daarvan, en wel op zoo kleinen afstand van Lawang, dat het op
eene wandeling over de desa’s Watoe toegel en Paras gemak-
kelijk te bereiken is. Men herkent nog het voormalige hoofddorp
aan de aloen-aloen en haar waringin-paar en aan een stee-
nen gebouw dat vroeger de moskee was, doch thans als langgar
of dorpsscjiool dienst doet. Maar de kawedanan 2) is met den
wedänä zelven verdwenen, de gamelan is verstomd, en de post-
weg, die vroeger over dit dorp lie p , heeft eene andere richting
erlangd. De desa verdient dan ook slechts een bezoek om eene
’) Bixa Orellana L .; zie D. I , bl. 544. Zie over haar voorkomen in deze
streken Beugers, Dagboek, 275; vgl. ook Domis, Besidentie Pasoeroeang,
bl. 51. Ik vestig de aandacht op deze bijzonderheid, omdat Miquel er geen
kennis van schijnt te hebben gedragen, en het voorkomen in het wild op Java
van een boom die uit Amerika afkomstig wordt geacht, nader onderzoek
en opheldering vereisoht.
s) Wonin g van den wedänä.
zeer pitoreske badplaats in hare nabijheid, die het best bij den
naam van Telägä bekend is en druk door de inlanders wordt
bezocht. Het frissche bergwater verzamelt zieh in eene diepe
kom, waaromheen de bodem naar alle zijden steil oploopt,
en waaraan de wegen samenkomen die van wel zes of zeven
omliggende dorpen of gehuchten herwaarts voeren. Die rijzende
bodem is aan alle zijden bedekt met de slanke, hooge halmen
van het met de teederste loofvederen prijkende bamboeriet, en
terwijl de geheele omtrek in donkere schaduwligt, is slechts het
midden van den plas aan de feile zonnestralen blootgesteld, «die
het als met metaalglans doen schitteren J).
Een ander tochtje, ook niet meer dan een wandeling, brengt
ons van Lawang in zuidwestwaartsche richting naar Polaman,
eene plaats waarvan het bezoek den Europeaan die te Lawang
komt, evenzeer als plicht wordt aangerekend, als het bezoek
van Broek aan den Engelschman die den voet zet in Amsterdam.
Yoor wie er iets heel bijzonders verwacht, is de tocht in
beide gevallen even teleurstellend; want ook Polaman biedt
niets dat men niet op vele andere plaatsen van Java weervindt.
Toch is het een bekoorlijk plekje, waarvan de liefehjkheid het
oog eene aangename afwisseling biedt, nadat het zieh heeft mo6
gestaard op de grootsche, maar sombere tooneelen die het
Javaansche hooggebergte alom te aanschouwen geeft. Polaman
is eigenlijk de naam van een gehucht dat nauwelijks een uur
gaans van Lawang verwijderd is , en dat men bereikt door den
grooten postweg te volgen tot even voorbij de spoorweghalte,
waarna men rechtsaf een zijpad inslaat dat er over hoogten
en laagten heenvoert.
Het zijn voornamelijk twee zaken, — geen van beide zeldzaam
op Java, — waarop de roem van Polaman berust: een kunstma-
tige grot en een meertje met heilige visschen. Yooral de eerste is
weinig beteekenend, tenzij men ze beschouwt in den lichtglans
waarin het bijgeloof en de legenden der Javanen haar hüllen.
Zij is uitgehouwen in een vervaarlijke rots, van welker met
een pändäpä gekroonden top men een heerlijk uitzicht geniet,
’) Heering, vijfde en zesde brief.