
De groote postweg zet zieh van Koedoes om den zuidelijken voet
van den Moeriä eerst 51 paal bijna recht oostwaarts voort tot Dje-
koeloe, hoofdplaats van het district Tengeles, in wier nabijheid de
suikerfabriek Klaling gelegen is op den voet van de heuvelreeks
Patiajam, een ver zuidwaarts vooruitdringend deel van het tertiaire
gebergte waaruit eenmaal de Moeriä is opgerezen, en bekend door
zijn verbazenden rijkdom aan fossiele overblijfselen van dieren *).
De weg gaat dan 9 palen verder in noordoostelijke riebting
naar P a ti, de hoofdplaats der residentie, welke wij later längs een
anderen weg zullen bereiken. Thans noodig ik rnijne lezers om met
mij van Koedoes den weg noordwaarts naar Bae in te slaan en van-
daaruit een deel van den berg Moeriä te bestijgen.
Bae, 3 palen van Koedoes verwijderd, is het hoofddorp van het district
Tjendänä, het noordelijkste van het regentschap Koedoes. Wij
zijn hier reeds eenige meters gestegen, maar gaan nu tegen sterker
helling opwaarts, tot wij na negen palen in noordelijke richting,
met geringe afwgking naar het oosten, te hebben afgelegd, den
pasanggrahan van Tjälä bereiken, die op eene hoogte van 725
meters gelegen is. De desa Tjälä is een der hoogste dorpen in
de residentie, en ligt reeds in de zone die voor de teelt van
Europeesche groenten geschikt is , gelijk er dan ook een kleine
groententuin wordt aangetroffen. Achter Tjälä verheft zieh een
voorsprong van het gebergte, waaraan de naam Moeriä eigenlijk
alleen toekomt, ofschoon die gewoonlijk tot het geheele gebergte
wordt uitgehreid. Op dien voorsprong toch ligt bet graf van Soe-
soehoenan of Soenan Moeriä, een der bondgenooten van Raden
Patah in den strijd voor den Islam 2) , maar die naar het schijnt
zieh reeds vroeg aan de wereld onttrokken en een ascetisch leven
in stille afzondering op het gebergte geleid heeft. Het graf is
omringd door de overblijfselen van zijne woning d ie , grootendeels
door tgd en vuur is gesloopt. Zij was opgetrokken van gebak-
k en , maar door geen cement verbonden steenen, evenals de mina-
ret en muren der oude moskee van Koedoes 3). Met een trap van
40 treden van gehouwen steen klimt men naar de ruxne op,
>) Reeds vermeld D. I, bl. 111. Zie vooral R. T. v. N. I XXV 215.
2) Zie D. II, bl. 193 v. . 3) K. H . bl. 204.
waarna men door een poort zonder dak op een pleintje komt,
om vervolgens door een tweede poort, van een dak met onder-
scheiden verhoogingen voorzien, een tweede plein te bereiken,
waarop, naast de bouwvallen eener moskee, uit läge muurgedeelten
en voetstukken van pilaren bestaande, en tusschen hoog geboomte
waarin muurbrokken verspreid liggen die de p!aats der
woning aanwgzen, het graf van den Soenan lig t, dat in den vorm
van een bakoven van gehouwen steen opgetrokken en met een
houten deur gesloten is. Over het graf is een loods van planken
gebouwd, met sirappeD gedekt ‘). De bergtop waarop het graf
ligt, kan uithoofde der steilte en van den dichten plantengroei
slechts met veel moeite beklommen worden. In 1870 deed de
adsistent-resident Westenberg eene inspectiereis naar de boven
Tjälä gelegen koffietuinen, waarbij hem de regent van Koedoes
vergezelde; er werd toen ten behoeve der reizigers een pad naar
de bouwvallen gebaand dat tot een merkwaardige ontdekking
leidde. Bij de Javanen dier streken bestond eene overlevering,
dat in den omtrek van het graf van Soenan Moeriä ook dat van
zijn vader Pangeran Gadoeng was gelegen, en dat dit kenbaar
was aan de teekening eener volle maan op den noordelijken
grafsteen ; dat er echter slechts twee menschen, beide lang over-
leden, in het regentschap waren geweest, die dat graf gezien
hadden; dat op ieder die het graf van den Soenan Moeriä ging
bezoeken, de verplichting rustte om ook naar dat graf van zijn
vader onderzoek te doen; maar dat het alleen zichtbaar zou
wezen voor de zoodanigen wier wenschen zouden vervuld worden.
Deheer Westenberg, die voorop liep, ontdekte nabij het paadje
een grafsteen die met zorg was behouwen, en dit noopte hem
onder de struiken en bladeren ook naar den tweeden te laten zoeken.
Een hoogbejaarde wadänä, die hierbij tegenwoordig was, sprak
middelerwijl het vermoeden u it, dat de gevonden steen tot het
graf van Pangeran Gadoeng zou bebooren, en had juist het
kenteeken opgegeven, dat, in geval zijn vermoeden juist was,
bg bet vinden van den tweeden steen de zaak zou uitmaken,
') Brumund in Verhh. v. h. Bat., Gen. XXXIII. 172; Teysmann in K. T.
v. N. lij XI. 121.