
danen van den Sultan, met uitzondering dier prinsen en grooten
wier zaken de Sultan en de Balemangoe beslissen, worden voor binnen
bet rijk gepleegde misdrjjven uitsluitend voor den crimineelen
Raad tereeht gesteld. De Resident is krachtens zijn ambt voorzitter van
deze rechtbank; leden zijn de Raden Adipati of Rijksbestuurder en
eenige inlandsche grooten met den rang van Toemenggoeng, daar-
toe door den Gouverneur-Generaal benoemd. Yroeger bedroeg bet
aantal dezer Toemenggoengs slechts een of twee; in de jongste
opgaven vind ik Pangeran Soerjä Winätä en acht Raden Toemenggoengs
als leden dezer rechtbank vermeld ■). Behalve den
hoofd-djeksä Raden Toemenggoeng Niti Prädjä, is er ook nog een
adjunct-djeksä. Bij de behandeling van hals- en andere zware
misdaden is de hoofdpangoeloe adviseur, anders een geestelijke
van minderen rang. De griffier is een Europeaan. Van alle gepleegde
misdaden en alle aanklachten moet de djeksa den Resident
kennis geven, die de bevoegdheid heeft de kennismaking
van sommige feiten van minder ernstigen aard, indien hij dit
gepäst oordeelt, aan deze rechtbank te onttrekken, en daarover,
alleen door den Rijksbestuurder geadsisteerd, te beslissen. Doch
deze bevoegdheid vervalt zoodra op het misdrijf eene zwaardere
straf gesteld is dan drie maanden arbeid in den ketting of f 5 0
boete. Alle vonnissen dezer rechtbank moeten ter revisie aan
het Hoog Gerechtshof worden] opgezonden. Het spreekt wel van
zelf dat bij deze half-Europeesche rechtbank het door de Regee-
ring uitgevaardigde Wetboek van strafrecht voor Inlanders wordt
toegepast.
Van de Pradata te Jogjakarta wordt zelden iets vernomen. Vol-
gens den heer Bousquet, wiens bericht echter reeds van 1843
dagteekent, is de Hoofd-djöksä of Niti Pradja voorzitter en zijn
hem als leden 24 Panewoe's en Mantri’s toegevoegd, die allen
den titel van Mantri Djedjenang voeren.
Met de zorg voor de politie is in Jogjakarta de Rijksbestuurder
belast. Hij zelf moet de veiligheid en orde ter hoofdplaats
handhaven; in het land buiten de Negärä wordt hij bjjgestaan
d°or Regenten van politie, waarvan tegenwoordig zes den
') Regeerings-Alma nak voor 1880, bl. 90.
titel van Raden Toemenggoeng hebben, ¿en dien van Raden
Ronggo en de achtete dien van Raden Rio. Van de drie land-
schappen waaruit Jogjakarta bestaat: Mataram koelon, Mataram
wetan en Goenoeng Kidoel, bevat het eerste de regentschappen
Kali Bawang, Nangoelan ‘) , Pengasih en Sentäla; het tweede, behalve
de Negara, de regentschappen Soeleman of Sleman, Ka-
lasan en Bantoel Karang, vaak enkel Bantoel genaamd; terwijl
het minder vruchtbare en schraal bevolkte Goenoeng Kidoel
slechts een regentschap uitmaakt, ofschoon de drie districten
"Wanäsari, Semanoe en P la jen, waaruit het bestaat, iederafzon-
derlijk zieh met de uitgestrektheid van het grootste der andere
regentschappen kunnen meten. In het eerste dezer districten ligt
het aan Prins Mangkoe Negara behoorende landschap Ngawen
geenclaveerd.
De Pakoe Alaman bestaat uit een gedeelte der Negara, waar
de Prins zelf, zijn Patih, Djeksa, Imam en verdere beambten
verblijf houden, en het regentschap Karang Kemoening, dat het
zuidelijk deel of de kuststrook van Mataram Koelon beslaat, en
waar de Regent te Brosot zijn zetel heeft.
De agrarische toestanden, zulk een overwegende factor in het
levenslot van den kleinen man, zijn in de Vorstenlanden in meer
dan een opzicht van die in het overige van Java verschillend.
Ik wees er reeds op dat het land dat de tegenwoordige rijkjes van den
Soesoehoenan , den Sultan en de onafhankelijke prinsen uitmaakt,
de eigenlijke kern is van het oude Mataramsche rijk , — dat gedeelte
waarvan de opgezetenen belasting in geld, producten en arbeid,
met andere woorden padjeg en heerediensten, öf aan den Vorst zel-
ven opbrachten, öf aan de prinsen en ambtenaren aan wie de landen
als apanage waren toegekend, in tegenstelling met de
Mäntjä Negärä, die meer als leenrijken werden bestuurd a).
i) Over de tijdehjke afsebeiding van Kali Bawang en Nangoelan van het
Sultansgebied is gehandeld D I I , bl. 668.
5) Boven, blz. 576. Ik mag echter niet onopgemerkt laten, dat ook in de
Mäntjä NegärS enkelegrondstukken tot zulke apanages bestemd waren, wier
vruchtgebruikers, door den afstand dier gewesten aan het Gouvernement ge-
depossedeerd, door de Torsten uit de ruime hun toegekende geldelflke toelagen
zooveel mogelijk werden schadeloos gesteld (T. v. N. I. T I. I. 342, 345); doch