
In die ongelukkige regentschappen heerschte in 1849 een volslagen
hongersnood, die vele duizenden ten grave sleepte ’). De Regeering,
die in voorzorg zoo zeer was te kort geschoten, spaarde thans
kosten noch inspanning om de ramp te lenigen: verbetering der
irrigatien en intrekking van bezwarende cultures werden verordend
en de gevluchte bevolking keerde allengs terug. Tot eene alge-
meene, doortastende verbetering scheen echter de kracht te ont-
breken, en ofschoon voortdurend veel over den ongunstigen Staat
van den landbouw in Demak en Grobogan gedacht, geschreven
en gesproken werd, bleek eerst het nieuwe, nog slechts met de
uiterste inspanning afgewend gevaar, dat deze gewesten in de laat-
ste maanden van 1872 en de eerste van 1873 bedreigde, een
genoegzaam sterke prikkel om tot afdoende maatregelen te leiden.
In 1873 werd een brigade ingenieurs met opnemingen en technische
onderzoekingen in Demak belast, en nadat deze commissie onder
velerlei tegenspoeden hare taak in 1875 had ten einde gebracht,
deels zelfs voordat zjj nog geheel gereed was, werden een nieuw
aftappingskanaal tot afvoer van het water dat het prauwvaart-
kanaal van de riviertjes Djadjar en Brandjangan ontving,
eene verlegging van den rechter Toentang-dijk van Goeboek
tot Djeketrä, het verbreeden van het bed der Djadjar gepaard
met een verlegging van hären mond, een nieuwe brug over de
riv ie r, en een dubbele schutsluis in het prauwvaartkanaal bij de
hoofdplaats Demak, achtereenvolgens ter hand genomen en in
1879 voltooid. Inmiddels is het onderzoek ook tot Grobogan
uitgebreid, en dit ligt thans voor de uitvoering der noodzakelijkste
werken aan de beurt. Het blijkt echter uit hetkoloniaal verslag
van 1879 dat ook in Demak het meeste nog te doen is en dat
de volkomen uitvoering der beraamde verbetering van wateraf-
voer en irrigatie in die afdeeling zeker nog vele jaren vorderen zal ’).
Wij zullen den eentonigen, slechts door den blik op den
Moerjä of berg van Djapara verlevendigden rit längs den post‘)
Van Soest, Geschiedenis van het Kultnurstelsel, III. 217.
2) Kol. Versl. 1873, bl. 5 v.; 1876, hl. 128; 1877, hl. 143; 1878, bl. 130;
1879, bl. 129. Lezenswaardig zijn de beschouwingen over de delta van Demak
van den heer van Wales in T. v. N. I. 1873. I. 396.
weg van Demak tot Tangoei Angin niet afleggen. De weg is
13£ paal lang, schier volkomen lijnrecht en over zijne gansche
lengte door het boven beschreven kanaal begeleid, en voert längs
geen enkele plaats van beteekenis totdat hjj aan de rivier van Tangoei
Angin, die de grens tusschen Demak en de residentie
Djapara vormt, de zooeven genoemde hoofdplaats van hetdistrict
Wedoeng bereikt, waaraan de rivier hären naam ontleent. Thans
wordt deze plaats veelal Karang Anjar geheeten.
Yan Demak gaat, aanvankelijk in zuidoostelijke, later in oost-
zuidoostelijke richting, een uitstekende groote weg naar Poer-
wädadi, de hoofdplaats van Grobogan. Op zes palen afstands
van Demak betreedt men het district Samboeng en een halven
paal verder zijne hoofdplaats Dempet. Yandaar rjjdt men nog
zeven palen in dezelfde zuidoostelijke richting door tot Boegel,
de hoofdplaats van het district Manggar. Zij ligt onmiddellijk
aan de grens der beide districten en aan de rivier de Tangoei
Angin, die hier reeds de grens tusschen Samarang en Djapara
uitmaakt ‘). Te Boegel wonen vele Chineezen en er is een druk
i) Ik heb reeds D. I, bl. 60 en 93, het naar aanleiding van Junghuhns
kaart vrij algemeen geworden gebruik gevolgd, om deze rivier van Penawan-
gan af, dat is van het punt der vereeniging van de Serang met de Loese,
de Tangoei Angin te noemen, zoodat de Serang en de Loese beschouwd
worden als confluenten uit wier vereeniging de Tangoei Angin ontstaat. Ik
houd mij ook hier gemakshalve daaraan, hoewel stellig, volgens der Javanen
spraakgebruik, de naam Kali Tangoei Angin (d i. rivier van Tangoei Angin)
alleen toekomt aan het benedeneinde der rivier, van de desa Tangoei Angin
af, en zij overigens na de vereeniging den naam van Serang behoudt,
zoodat de Loes6 als een affluent van de Serang beschouwd wordt. Deze
voorstelling strookt echter weinig met onze begrippen, en eer zouden wij
nog de LoesA als hoofd- en de Serang als bijrivier beschouwen. Ik moet
hier, nog een woord bijvoegen over den naam Tji Doenan, mede volgens
Junghuhns kaart, D. I, bl. 93, als synoniem met Serang opgegeven. Keeds
het eerste lid Tji, dat tot de Soendasche taal behoort, bewijst dat wij hier
met een corrupten naam te doen hebben. De wäre naam is echter niet moeie-
lijk op te sporen. Aan de Tangoei Angin ligt, op kleinen afstand van hären
mond, eene desa Tedoenan, en vandaar krijgt het riviergedeelte van Tedoenan
af tot aan zee soms ook wel den lokalen naam van Kali Tedoenan. Kussen-
drager, Java. 181, geeft den naam Tedoenan aan de geheele rivier die bij de
Javanen Serang en gedeeltelijk Tangoei Angin heet. Junghuhn, die de desa
Tedoenan niet kende, heeft, bij zijne gebrekkige taalkennis, geen bezwaar
gezien daaruit Tji Doenan te maken, en terwijl hij, uitgaande van de mee~
ning dat de namen Tji Doenan en Serang synoniem waren, het gebruik van