
gen zjj den Goenoeng Krintjing, welbs top ongeveer gevonden
wordt in het snijpunt van twee lijnen, die van den G. Ringging
recht noordwaarts, van den Argäpoerä recht oostwaarts getrok-
ken worden , — misschien iets verder naar het oosten. De weg
van de oostzijde naar boven is njet zeer moeielijk; zelden noopte
zijne steilte de reizigers tot afstijgen. De vegetatie, krachtig
tot den top, bood niets belangwekkends; de bamboegordel ging
onmiddellijk in het casuarinen-woud over. Een weinig boven de
helft der hoogte gaat de weg over een smallen kam, met diepe
afgronden aan weerszijden. In beide stört zieh eene beek in de
diepte en vormt een hoogen waterval, die als een zilveren streep
door de groen gevinde bladeren der varens trekt welke den bergrand
bekleeden. Het is een tooneel zooals men in Noor wegen aan-
schouwt, wanneer men uit het Närodal längs een in zigzag aange-
legden weg de steile helling van den Stalheimsklev beklimt. De
top vormt een langen en zacht hellenden rüg; maar nietzonder
ontzetting kan men vandaar nederzien in de diepe , woeste kloof,
die den berg aan de west- en zuidzijde van de overige déelen van
het Jang-gebergte scheidt. Toch moest die afgrond worden door-
getrokken. Meer dan 600 meters moesten, längs uit trachietlagen
gevormde, dikwijls kale, elders met schoone gnaphalién en Ophelia’s
bekleede wanden, hier en daar metlevensgevaar, afgelegd worden,
eer de diepte bereikt was. Aan de andere zijde der kloof waren
weder, gelukkig met minder moeite, eene menigte in verschil-
lende richtingen loopende, meest van west naar oost afdalende
ruggen te overklimmen, met gras, met tjemärä’s , met varens
bekleed, door kudden van honderden herten bevolkt, en afge-
wisseld door eene grasvlakte van een paal lengte eneenhalven
paal breedte, maar die aan alle zijden hare armen tusschen de
haar omgevende bergruggen uitzendt. Men herkent hier, bij al het
verschil van voorstelling met Junghuhn, gemakkeljjk het Hoogland
van den Jang. Aan de zooeven genoemde vlakte gaf Zollinger
den naam van Tegalan Deloewang, omdat daarop de Kali
Deloewang ontspringt f die later, tusschen de noordelijke ribben
van den Jang afvloeiende, zieh dicht bij Besoeki in zee stört.
Aan deze rivier ligt, op de noordelijke helling van het Jang-gebergte,
de desa Taman Korsi, vanwaar, volgens den heer Bosch '),
gemakkelijk een weg naar het Hoogland zou te banen zijn.
Omtrent den Argäpoerä leeren wij uit het bericht dezer reizigers
niet veel nieuws. Niet alles stemt volkomen met Junghuhn’s
bericht overeen, maar vermoedelijk zijn dit schijnstrijdigheden,
die zieh bij nauwkeuriger onderzoek zouden oplossen s).
Maar van zulk nader onderzoek is mjj niets bekend. Met 1845
houden de toegankelijke berichten op, waaraan de kennis van dit
gebergte kan ontleend worden. Zonder twijfel kent men het thans
beter en zal de topographische kaart van Besoeki, als zjj een-
maal versehenen is , het beter in het licht stellen; maar van
schriftelijke mededeeling hunner ontdekkingen hebben ons de
ambtenaren van den geographischen dienst op betreurenswaardige
wijze verstoken gelaten.
Aan de lagere westhelling van den bergrug waaruit de Argäpoerä
oprij st en die ik met Junghuhn 3) de Argäpoerä-keten noem,
zeer nabij de grens van Probolinggo en vier ä vijf palen ten
oosten van het reeds vroeger 4) vermelde pad dat van Krak-
saän over den zadel tusschen het Jang-gebergte en den Lamongan
naar Tangoei voert, worden eenige overblijfselen der oudheid
aangetroffen, die onder den naam van Kedaton bekend zijn. Of
het mogelijk is van den top van den Argäpoerä derwaarts af
te dalen, kan ik niet met zekerheid zeggen. Ik vertrouw echter
dit te mögen aannemen, daar de kaarten eene eenigermate
in die richting afdalende beekkloof aanwijzen, waardoor het
water van de Tegalan Argäpoerä en van het Hertendal wordt
afgevoerd; zij wordt op Junghuhn’s kaart Kali Mendjangan, d. i.
Hertenrivier, genoemd, welken naam het zeker niet te gewaagd
zal zijn met dien in verband te brengen, welken deze reiziger
aan het dal heeft gegeven. Ook komt het mjj waarschijnlijk voor dat
er eenmaal tusschen de gebouwen van Kedaton en die op den top
van den Argäpoerä wel eenig verband zal hebben bestaan. Ik noodig
daarom mgne lezers om de aangeduide richting te volgen, ten einde
in het district Tangoei te komen en zijn hoofddorp te bezoeken;
') T. v. I. T. Ld. en Yk. V I. 494.
s) Zollinger in T. v. N .I ., V I I I .I . 163—173. 3) J a v a , I I. 1079. Blz. 1028
67