
steil liet zij zieh gewoönlijk door handelsvoordeelen en het recht
om die te beschermen, vergelden. Het schijnt dat die eerste
vesting eenvoudig „de Pagar“ genoemd werd. Later verrees op
hare plaats het fort Belvedere, dat onder het bestuur van Daendels
gesiecht werd '). Daarentegen werd toen een steenen fort
aan het rechter-havenhoofd aangelegd. Dit werk stond in verband
met belangrijke havenwerken, die terzelfder tijd werden uitge-
voerd. Omtrent den vroegeren toestand der haven vindt men al
zeer weinig aangeteekend. In een Engelsch reisverhaal van
1789 leest men, dat de stad aan den rivieroever op 1£ Eng.
mijl afstands van het strand gelegen was, zoodat men van
de reede alleen den vlaggestok zien k o n ; dat de rivier tot aan
de stad voor schepen van honderd tonnen last bevaarbaar was,
en dat aan de eene zijde de oever voor het opsleepen van
vaartuigen was ingericht. Yooral de Chineezen dreven er des-
tjjds een belangrijken handel *). Ofschoon in dit bericht geen
melding is van havenhoofden, waren zij ongetwijfeld aanwezig,
daar Daendels, om de verondieping der rivier tegen te gaan,
de hoofden 450 roeden deed vooruitbrengen, waarbij de rivier
op eene diepte van 16 voet werd gebracht 3).
Daendels was ook de stichter van den Constructiewinkel voor
het militair materieel, en zorgde door den opbouw van het thans
gesloopte fort Lodewijk4) en door onvoltooid gebleven steen-
stortingen die, ten oosten der reede, Java met Madoera moesten
verbinden en slechts de volstrekt noodige ruimte voor de
scheepvaart vrijlaten, dat aanslagen als waaraan Gresik en
Soerabaja in 1807 van den kant van den Engelschen admiraal
Pellew hadden bloot gestaan, in het vervolg niet meer te duchten
waren 5).
De meest ingrijpende verandering die Soerabaja ooit ondergaan
1) Hageman, t. a. p. 274, en T. v. N. I. 1860, I. 275.
2) Deze bijzonderheden zijn ontleend aan een uittreksel uit het Journaal
van Kapt. Bligh, voorkomende in een noot des Eng. vertalers van de reizen
van Stavorinus, II. 127.
3) Daendels, Sta at; bl. 92.
4) Zie daarover D. I , bl. 31 en 34, en D. I I , bl. 550.
6) Zie D. I I , bl. 54.
heeft, vloeide voort uit de plannen ter versterking van Jav a ,
ontworpen door den Gouverneur-Generaal van den Bosch. Ik
ontleen aan een militair schrijver de volgende körte uiteenzetting
van het gewicht eener voldoende bevestiging dezer stad voor
het defensie-stelsel van Ned Indie.
„Soerabaja is de eenige versterkte plaats van ons Indisch r ijk ,
die den naam van „vesting“ met alle recht kan dragen; zelfs "Willem I
zou men in Europa niet anders noemen dan een „groot fort“ , terwijl
aan Soerabaja , door een zeer beduidend aantal boiwerken omgeven, met
hare Sterke en prächtige citadel, zelfs in Europa de naam „groote ves-
. ting“ niet zou onthouden worden. De reden voor de stichting dezer
vesting springt gereedelijk in het oog, als men bedenkt dat Soerabaja
onze groote militaire stichtingen bevat , zonder welke geen oorlog te
voeren i s , terwijl de eenige haven aldaar wordt aangetroffen, waar
onze zeemacht in zekerheid kan worden gebracht. Men was uit dien
hoofde aan de plaats gebonden; werd ze niet versterkt, ongetwijfeld
zou de vijand ze onmiddellijk na het uitbreken van een oorlog bezet-
ten , en om dit te beletten zouden wij er onze hoofdmacht moeten op-
stellen, afziende van de binnenlandsche defensie die de oorlogskansen
in ons voordeel moet dan overslaan; j a , wij zouden van de algemeene
defensie van het eiland J av a , als onmogelijk, geheel moeten afzien,
omdat Soerabaja aan een zijner uiteinden gelegen is. "Wij zouden dan
voor Soerabaja moeten doen, wat voor Batavia met zooveel aandrang
bestreden i s ; want het verlies der plaats zou ook de val onzer heer-
schappij zijn geweest.
„Er bleef dus geene keus over. Soerabaja moest noodwendig in
duchtigen Staat van tegenweer gesteld worden, geschikt om door een
garnizoen binnen het bereik onzer krachten te worden verdedigd,
totdat ons leger uit de binnenlanden tot ontzet kan opdagen en
het beleg doen opbreken. De gelegenheid was günstig, wijl het ter-
rein benoorden en bewesten uit ten eenenmale onbegaanbaar moeras
bestaat, en dat beoosten zoo laag gelegen i s , dat men bjj de minste
ingraving op water stuit. In zulk terrein nu kunnen geene loopgraven
geopend worden, zoodat de ommanteling der vesting zieh aan drie
kanten tot zeer eenvoudige fortificatiewerken kon bepalen. Alleen aan
den zuidkant is het terrein hoog genoeg om een geregeld beleg moge-
lijk te maken. Daar bevindt zieh dienvolgens het natuurlijk front
van aanval, en daar moet derhalve de kunst het evenwicht met de
andere fronten hersteilen.“
De schrijver toont hierna aan dat dit laatste nog niet in vol-'
doende mate heeft plaats gehad en de versterking van het zuid