
ondergaan hebben, waardoor een vierde van zijn kraterrand werd
verbrijzeld, en dat de jongste wel is waar ouder zijn dan die
van den Sindärä, maar niet veel vroeger dan de zestiende eeuw
onzer jaartelling kunnen hebben plaats gehad ').
Van onze bekliraming van den Soembing keeren wij naar
Temanggoeng terug, om vandaar, den grooten weg volgende, ook
aan bet zuidelijkregentschap van Kadoe een bezoek te brengen. Wjj
rijden terug over Kranggan, vanwaar wij, na 4£ paal te hebben
afgelegd, den post Setjang in het distriot Magelang bereiken. ’t Is
hier dat de wegen die van Medänä en van Temanggoeng naar de
hoofdplaats Magelang voeren, zieh vereenigen in een enkelen weg,
die bijna recht zuidwaarts, met den Soembing en zijn voorberg
den G. Gandoe ter rechter- en den Merbaboe ter linkerhand, het
dal van Kadoe midden doorsnijdt, totdat op 6 | paal afstands van
Setjang de hoofdplaats der residentie is bereikt.
Het district Magelang, waardoor deze weg loopt, is het
middendeel van het gelijknamig regentschap en bestaat uit de
smalle, bochtige strook tusschen de rivieren Prägä en Elä, van
de grens van Temanggoeng tot aan het punt van beider ver-
eeniging, nabij de zuidgrens der residentie. Dat district heeftdus
een volkomen natuurlijke begrenzing; maar het heeft ook een
zeer eigenaardig karakter. Het bestaat uit een vlakken lavastroom,
die naar de diepe dalkloven aan weerszijden zacht glooiend afhelt,
en vormt dus een eenigszins verheven middenrug, van den voet
der bergen die het gansche dal van Kadoe begrenzen, links door
het ravijn van de Elä, rechts door het nog veel diepere van de
onstuimige Prägä gescheiden. Dit merkwaardige district is bij
uitnemendheid vruchtbaar en verreweg het volkrijkste der in het
algemeen sterk bevolkte residentie.
Tusschen Setjang en het paal verder gelegen Pajaman wordt,
een weinig rechts van den weg, een allerzonderlingst natuurver-
schijnsel aangetroffen. E r is daar eene piek die gekenmerkt wordt
door verscheiden groote bekkens of kommen, in wier bodem wijde
gaten worden gevonden waaruit het water met zulk een kracht
opwelt, dat te gelijk daarmede steenen van belangrijke grootte
worden omhoog gedreven. De daaruit ontstaande kristalholdere
beek, Kali Bening ‘) , zou, door den grooten waterrijkdom, al
aanstonds voor prauwen bevaarbaar zijn, indien zij zieh niet
met sterk verval naar de Prägä spoedde. Daar deze bronnen op
aanmerkelijken afstand van alle bergen liggen en daarvan door
diepe kloven gescheiden zijn, kunnen zij hun water slechts ont-
vangen door hevelvormige kanalen, die hun toevoer uit hoogere
streken, hetzij op den Soembing of op den Merbaboe, ontvangen
en onder de bedding van de Prägä of Elä heenloopen 2).
De hoofdplaats Magelang ligt op eene hoogte van 384 meters,
aan den oostelijken oever van de Prägä. Het is een ruim open
vlek, met breede wegen en dwarswegen doorsneden en, gelijk
alle meer aanzienlijke plaatsen van Java, in eene Europeesche,
Chineesche en Europeesche wijk verdeeld. De Europeesche wijk
ligt in de nabijheid van de Prägä en bevat verscheiden goede
steenen huizen, waaronder ook een logement. Hier staat ook het
residentie-huis, dat als gebouw onbeduidend i s , maar zieh onder-
scheidt door een heerlijken tuin, versierd met vele beeldhouwwerken
uit den Hindoestijd, die van den Bärä Boedoer en andere ge wij de
plaatsen in de omstreken zijn bijeengebracht, en waaronder men
een met kunstige basreliefs behouwen steen in de gedaante van
een sarkophaag onderscheidt. Aan het einde van dezen tuin ge-
komen, blikt men bijna 50 meters neder in een diep ravijn, het
bed der ontstuimige P räg ä , en aan de overzijde verheft zieh
vrij en grootsch de Soembing, . wiens voet met een kleed van
groene sawahs bedekt i s , die in tallooze terrassen aan zijne hellingen
opstijgen. Juist in het N.W. ziet men den Goenong Gandoe,
den hoogsten der talrijke steile koppen die het eerste dwarslig-
gende trachietisch voorgebergte vormen, waarin de oost-zuidoostelijke
helling des Soembings zieh op nieuw verheft, na eerst in een vlak
hoogland te. zijn overgegaan; en recht in het westen glijdt de
blik längs de hellingen van een tweede gelijksoortig voorgebergte,
dat verder zuidwaarts, eveneens in overdwarsche richting, met
') „Bening“ beteekent h e l d e r , z ui ve r .
3) Junghuhn, Jav a , II. 278, 1365« de Besidentie Kadoe. 18.