
in het Jogjakartasche landschap Goenoeng Eidoel aanschouwden.
Andere beeiden vertoont ons de liefelijke vallei die wij thans
gaan betreden, westwaarts begrensd door de kalkbergen van
Padjang, die met het Ngangleran- en Pangoen-gebergte samenhangen,
oostwaarts door de kalkbergen van Kadoewang, waarvan
de hoogste kam, op sommige kaarten Pager Goenoeng genoemd,
een deel van de grens met Patjitan vormt, en die zieh noord-
waarts uitstrekken tot over den voet van den Lawoe, de mächtige
bergmassa die de breede vallei van Soerakarta, waarin het
dal van Wänägiri aan het noordeinde uitmondt, evenzoo aan de
oostzijde bepaalt, als de tegenoverliggende massa’s van Merapi
en Merbaboe aan de westzijde ').
Nadat wij het dal bereikt hebben, snijden wij het in noord-
oostelijke richting, totdat wij, na nog omstreeks 2| paal te
hebben afgelegd, bij de kleine desa Djanglot uitkomen op den
grooten weg van Soerakarta naar Patjitan. Wij zijn op dit punt
zeven palen van Glongong op de Patjitansche grens, en 12
palen van Wänägiri verwijderd. Eer wij noordwaarts den weg
naar laatstgenoemde plaats volgen, willen wij even dien zuidwaarts
inslaan en vier palen houden tot de desa Kakap, vanwaar nog
drie palen in zuidoostelijke richting ons te Glongong zouden
brengen. Kakap ljgt in het dal der Kali Wanjang, niet ver van
de plaats waar het in het dal van Wänägiri uitmondt, is de zetel
van een wadänä en werd vroeger ook wel Wiräkä genoemd, als
hoofdplaats van het voormalige Mängkoe-negäräsche district van
dien naam. Treft men er een marktdag, dan heerscht er een
groote levendigheid; want de pasar van Kakap wordt druk door de
bewoners van het omliggende gebergte bezocht. Een goede
pasanggrahan biedt er gelegenheid tot overnachten. Maar de plaats
bestond uit de districten: Bäjälali, Kart&soerä, Klaten, Laroh en Samboejan.
Deze verdeeling, door Bleeker, T. v. N. I., 1880,1.398, vermeld, kan men vrij
goed volgen op de kaart van Junghubn. Ofscboon tbans eene andere verdeeling
is ingevoerd (zie boven', bl. 591) worden de oude benamingen nog dikwjjls
gebezigd, en kan men hare kennis niet geheel ontberen. Zoo zijn b. v. de
namen „gebergte van Samboejan“ en „gebergte van Kadoewang“ aan deze oude
-verdeeling ontleend.
l) Tgl. hier D. I. bl. 96.
is vooral een bezoek waard om het schoone gezicht dat men er
genieten kan van den kalkrug waartegen zij leunt, ofschoon,
niettegenstaande de hoogte slechts 300 ä 400 voet boven het dal
bedraagt, de beklimming eenige inspanning vordert. Wil men
echter zieh wat moeite getroosten voör het bereiken van een
punt dat den verwonderlijk schoonen omtrek nog beter beheerscht,
dan zette men de wandeling nog een paar palen voort over een
plateau, dat den lagen rüg achter Kakap van een merkelijk hoo-
geren scheidt, van welken men het geheele dal van Wänägiri in al
zijne bekoorljjkheid en scherpe begrenzing kan overzien. Naar alle
andere zijden ziet men de zonderlinge toppen van het kalkge-
bergte in de meest afwisselende vormen verrijzen. Hier gaat
het met zachte hellingen in den omringenderi bodem over, daar
is het door den plantengroei en de regens der tropen uiteenge-
werkt en ontbonden tot los opeengestapelde blokken, die ieder
oogenblik kunnen neerstorten. Nu eens laten vertikale wanden
de naakte kalkrots doorblinken, dan weder is alles met een dicht
plantenkleed getooid, dat zieh hier in den nederigen vorm van
grasveld, ginds als een woud van veelvormig geboomte vertoont.
Op enkele punten is het gebergte door diepere valleien door-
groefd, waarvan het met sawahs bedekte dal der Kali Wanjang,
die hare wateren aan de Kali Penambangan toevoert, verreweg
het grootste is ').
Wij keeren thans terug naar het punt waar wij den weg van
Sambirätä naar Wanagiri verlieten, en rijden vandaar 5 palen tot
Betal, steeds de sterk kronkelende Penambangan op een afstand
van 2 tot 4 palen aan de linkerhand latende liggen. Betal ligt
aan de Kali Koeloer en is oostwaarts met een weg die 13{ paal
ver door de lange en breede vallei dier rivier voert, met Toelakan
verbonden. Te Betal heeft men een schoon en ruim gezicht op de
vallei van Wanagiri en de bergen die haar insluiten. In het
westen ziet men er de breede ruggen van den Kidang lajang en
den Kapoean, in het noord-noordwesten de talrijke toppen van den
') Bleeker in T. v. N. I., 1850, I. 408 v. Den naam van Kali Wanjang
ontleende ik aan de Topographische kaart van Soerakarta; Bleeker beschouwt
deze als een deel van de K. Penambangan.