
zooals verwacht we rd , dat het vroegere yaarwater meer en meer met
banken opgevuld werd. Het duurde echter niet lang of ook in het toen
nieuwe vaarwater vertoonden zieh verondiepingen. De bankvorming
nam hand over hand toe, en thans is de toestand volgens de laatste
waamemingen van dien aard, d a t, indien niet spoedig maatregelen
tot voorziening worden genomen, de geheele vernietiging van het
vaarwater hinnen weinige jaren te wachten Staat. Alsdan zal nog
eene genl te bevaren zijn, die in 1872 in de nabijheid der klippen
van Madoera werd ontdekt. Dit vaarwater, het „nieuwe vaarwater“
geheeten, is echter zeer smal en zal, bij het oostwaarts opdringen
der banken, mettertijd ook verloren gaan.
„De oorzaak van dezen voortdurenden achternitgang is gelegen in
de ontzaglijke massa’s slibstoffen welke de Solo-rivier afvoert. Bij de
in 1877 en 1878 gedane waamemingen bevond men, dat die rivier
in de 24 uren van 37,000 tot 60,000 kubieke meters slib in zee
bren g t, welke voor verreweg het grootste gedeelte in de Straat bezin-
ken. Dientengevolge heeft eene steeds doorgaande bankvorming aan
beide zijden der riviermonding en daarvoor plaats, welke het vaar-
water hoe langer hoe meer vemauwt en het ten laatste geheel dreigt
te vemietigen.
„Sedert het tegenwoordige vaarwater in gebruik is genomen, hehben
herhaaldelijk opnemingen daarvan plaats gehad en zijn middelen beraamd
om verbeteringen in den toestand te brengen. ln 1876 begreep de
Indische Regeering echter, dat voor het nemen eener op goede
gronden steunende beslissing meer nauwkeurige gegevens omirent de
stroomen, diepten en getijen in Straat. Madoera noodig w aren, dan
waarover men tot dusverre te beschikken h ad , en bij een besluit van
14 Febr. van dat ja a r bepaalde z ij, dat die gegevens zouden worden
verzameld, en dat voorts van wege het département der burgerlijke
openbare werken een onderzoek zou worden ingesteld naar de moge-
lijkheid om de Solo-rivier ergens in de nabijheid der grens tusschen
de residentiën Rembang en Soerabaja in de Java-zee te doen uitmonden ■)...
Bij een besluit van 16 Aug. 1878 werden de ingénieur der 1« klasse J. J.
') Er heeft eenmaal plan beBtaan op eene doorgraving loopende van Warin-
gin anom aan de Solo-rivier naar Sidajoe lawas aan de noordkust. Het
gevonden tracé door de kalkheuvels been leverde geen bezwaren op. De
grootste ingraving was + 40 meters en rotsen waren niet op te ruimen. Op
verschillende plaatsen werd geboord en de ondergrond bleek te bestaan uit
k le i, leem en veel ijzer boudende aarde. De geraamde kosten waren echter +
14 millioen. Overigens hing de zaak samen met plannen voor de irrigatie
der afdeelingen Lamongan, Grissee en Sidajoe in Soerabaja, en Bodjo
Negoro en Toeban in Rembang, die voor de weivaart dier streken van overwegend
belang zou zijn. Ik dank de kennis dezer bijzonderheden aan de
mededeelingen van den beer ingénieur J . L. Pierson.
Dijkstra.. en deluitenant ter Zee H. Nijgh... tot een commissie vereenigd,
om gezamenlijk te verrichten wat tot voorlichting der Regeering nog
te doen v iel... Op grond van de door haar verrichte waamemingen
betreffende de stroomen kwam zij tot de conclusie, dat het volstrekt
niet noodig was den mond der Solo-rivier. zoo ver bewesten Straat
Madoera te verleggen, als in de bedoeling van het besluit van 14
Febr. 1876 had gelegen, maar dat bet voldoende zou zijn wanneer
men de rivier liet uitmonden bij' Oedjong Pangka. Zou de verlegging
naar Oedjong Pangka veel minder kosten dan de (op 11 & 12 millioen
geraamde) verlegging naar de grens van Rembang, zij verdiende
vooral de voorkeur, omdat zij in 3J ja a r kan worden tot stand gebracht,
terwijl de verlegging naar de grens van Rembang 8 k 9
jaren vorderen zou. De Commissie toch achtte bet niet twijfelachtig,
dat een zöö tijdroovend werk geen nut meer zou kunnen aanbrengen,
dewijl het vaarwater in het Westgat van Soerabaja voör devoltooiing
reeds reddeloos bedorven zou zijn. Het ingesteld onderzoek had
geleerd, dat sedert de opneming van 1872 de bank vöör de Solo-
rivier zieh weder aanmerkelijk had uitgebreid, namelijk ter plaatse
der uitmonding van de geul tot een afstand van 1000 meters baaks
op de richting van het vaarwater, en van ruim 1000 meters in de
richting van de g e u l, terwijl het op die hoogte nu meer dan een voet
droogvallend gedeelte in 1872 eene diepte had van meer dan 21 voet
onder laagwater.
„Ten einde den mond der Solo-rivier in noordelijke richting naar
Oedjong Pangka te verleggen, achtte de Commissie noodig het uitgraven
en uitbaggeren van eene coupure ter lengte van 3000 meters waardoor
de rivier bij Tandjong Kapala in de bocht van Sidajoe zou geleid worden1).
Vervolgens zou over eene lengte van 7000 meters eene geul door de
zeebank moeten worden gebaggerd. De kosten van deze werken en
van de daarmede in verband staande afdamming van den benedenloop
der Solo en van de Kali Miring (een zijtak van de Solo) werden op
2 millioen g e ra am d .... Na de bovenbedoelde 10,000 meters blijven
nog ongeveer 6000 meters over eer Oedjong Pangka bereikt is.
Voor deze uitgestrektheid werden door de Commissie geene bijzondere
werken noodig geacht. Om eobter te kunnen zorgen, dat de Solo zieh
in dit laatste en diepste gedeelte der bocht van Sidajoe een weg in
reohte richting naar Oedjong Pangka zou banen, en om de.oevervor-
ming aldaar te begünstigen, meende zij dat gedurende een zestal jaren
(wellicht wat korter of wat langer) omstreeks 1 j ton per ja a r beschik-
baar gesteld zou moeten worden. De Commissie ging uit van het
denkbeeid, dat de Solo-rivier, eenmaal in de bocht van Sidajoe geleid
') Tandjong Kapala is een oostwaarts in Straat Madoera vooruitstekende
kaap, vlak ten noorden van den mond der Kali Ngawen.