
Loetoeng, die op de zuidoostelijbe helling van den Tjerimai
ontspringt, en, eengroot deel der wateren van de dlstricten Madja
en Tegala in haren westwaartschen loop opnemende, als zij tot
de grenzen der Preanger genaderd is , zieh noordwaarts wendt
en de grensscheiding tusschen de regentschappen Madjalengka en
Soemedang vormt, tot, zij zieh bjj Karang Sambong met de
Tji Manoek vereenigt.
Telaga is eene aanzienlijke negerie, die vooral de belangstel-
ling verdient van de beoefenaars der Javaansche oudheid en van
wat steeds onafscheidelijk daarmede verbonden is, het Javaansche
bijgeloof. Telaga heeft een zeer fraaie pasanggrahan, maar tegen-
over dien vriendeljjken tempel der herbergzaamheid verheffen
zieh reusachtige wariengienboomen, die eene reeks van oude graven
beschaduwen en eene vrij uitgestrekte piek in schier nach-
telijk duister hnllen. Die plek jaagt den inlander groote vrees
aan; want ofschoon er geen enkel huis op staat, en dus ook
geen enkele huisvrouw er de weefgetouwen hanteeren kan, kan
men er des nachts duidelijk de tonen hooren, door in wer-
king zijnde weefstoelen voortgebracht. Dit is natuurlijk het werk
der geesten en de legende is om eene verklaring niet verlegen.
Te Telaga woonde eenmaal een prinses, berucht wegens de
wreedheid waarmede zij hare vrouwelijke bedienden behandelde
en tot harden arbeid dwong. Men schrijft haar gruwelen toe,
waarvan het verhaal de haren doet te berge rijzen; tot hare
straf moet zij hier thans met eigen handen, te midden harer
slachtoffers, elken nacht den weversspoel door de .kettingdraden
steken
Over die prinses van Telaga moeten wij ons niet te zeer ver-
wonderen; de plaats schijnt werkelijk eenige historische beteeke-
nis gehad te hebben. De heer Brumund zegt ons, op welk gezag
weet ik niet, dat de regenten van Telaga eenmaal heerschten
over een groot deel van Tjeribon’s binnenlanden, als vazallen
nu eens van Tjeribon, dan van Mataram.
Met het geheele Tjeribonsche rijk kwam ook Telaga onder
') Wilsen in T. v. I. T. Ld. en Vk., VI. 84.
de Compagnie; maar de afstammelingen der oude regenten wonen
nog in deze plaats, voeren den titel van Raden en zjjn met de
voornaamste inlandsche ambten bekleed. Met dit bericht is zoowel
de bjjzondere uitgestrektheid van de aloen-aloen in overeenstem-
ming, als de aanwezigheid van graven, waariu de oude vorsten
van Telaga rusten, op eene plaats vier palen ten noordoosten der
negerie, en hoog aan de helling van den Tjerimai, onder den
naam van Taman Sanghjang (lusthof der Sanghjangs) bekend.
Er is hier een lief meertje met eilandjes, waarvan ook Junghuhn
gehoord had, toen hij dit gedeelte van Java bereisde; hij kon
echter, tot zijn groote ergernis, van den Controleur geen verlof erlangen
om het te bezoeken, dewijl het, natuurlijk om den wille
der graven, door priesters bewaakt werd en voor ongeloovjgen
ontoegankelijk verklaard was ’).
Telaga bezit een aantal relieken uit den voortijd, die in twee
heilige huisjes bewaard worden, Slechts op maandag en donder-
dag wordt hier den vreemdeling toegang verleend en men maakt
groote zwarigheid om zelfs dan de heilige voorwerpen naar bui-
ten te dragen, ofschoon men er in de duisternis der bewaarplaat-
sen zoo goed als niets van zien kan. Met veel moeite slechts
is het aan de heeren Wilsen en Brumund gelukt, zieh met de
schatten van Telaga behoorlijk bekend te maken. Een groot deel
dier relieken, uit oude potten en flesschen, vermolmde fragmenten
van lansstokken en bogen, een hoop oud roest, een kist met
steenen, resten van Chineesche potjes en allerlei lorren bestaande,
is zeker de moeite niet waardig die deze oudheidkenners er
voor over hadden; maar er zijn toch ook werkelijk belangwek-
kende zaken onder. Daartoe behooren een groot aantal half ver-
oxydeerde veldslangen en falconetten en eenige malienkolders,
grootendeels zeker van Hollandsche afkomst. De bewaarders even-
wel beschouwen ze met grooten eerbied. Yoor hen zijn ze aikomstig
van zekeren Poetjoek-oemoen van Padjadjaran, die met de dochter
van Soenan Paroeng, derden vorst van Telaga, huwde en hem na
zijn dood opvolgde. Yooral echter verdienen eenige Hindoe-beelden
') Junghuhn, Reise. 241; Java. II. 161. De ligging van het meer kan
men kennen uit de topographische kaart van Tjeribon.