
grachten geroemd werden, toch kon men alras de daaraan ver-
bonden nadeelen, die door het gebrek van een behoorlijken afvoer
der faecale stoffen niet weinig werden verhoogd, bezwaarlijk
ontkennen. Bij al den lof aan de door die grachten, bij hoog water
altkans, bevorderde frischheid der stad en aan de verkwikkende
schaduw der boomen toegekend , kon reeds Yalentijn het niet
verbergen, dat de bewoners verbazend veel last hadden van.
de muskieten, die hier boven het drabbige water en in de lom-
mer der boomen veel weliger tierden dan in de straten, en van
de zoogenaamde „negen-uren bloemen“ , d. i. van de met faeces
gevulde tobben, die de slaven gewoon waren des avonds ten
negen ure buitenshuis te brengen, en die öf in die grachten,
welke, zooals genoemde schrijver zeer naief zegt, „toch uitgebaggerd
möeten worden“ , öf in daartoebestemde schuiten van Ohineezen
werden uitgegoten ’). Maar grachten en slooten schenen voor
het comfort der Nederlanders van die dagen onmisbaar te z ijn ,
en men besproeide zelfs de tuinen, die meer en meer ten westen
van de stad werden aangelegd, door kanalen die aan de 6ene
zijde met de stads grachten, aan de andere met de Tji Angke
in verband stonden.
Men zou echter onbillijk handelen indien men de tot spreek-
woord geworden ongezondheid van het oude Batavia alleen aan
de ongunstige ligging van het gekozen terrein en aan de ver-
keerde inrichting der stad toeschreef. In de natuurljjke nadeelen
der ligging werd zelfs allengs eenige verbetering gebracht, door-
dien- de moerassen en poelen, die aanvankelijk ook ten zuiden
der stad op vele plaatsen aangetroffen werden, en wier miasmen
de landwind over haar verbreidde, allengs in vruchtbare akkers
werden herschapen, en men zelfs het krijgsvolk voor het uit-
roeien der kreupelbosschen te werk stelde 3). Doch natuurlijke
oorzaken, die men tijdens de stichting der stad nog te weinig
doorgrondde, om te kunnen vooruitzien hoezeer zij tot bare
toenemende ongezondheid moesten bijdragen, verergerden het
*) Yalentijn IV. I. 232..
s) Bontius Hist. et Med. 1. I. dial. I.
3) Yalentijn IY. I. 243.
kwaad in veel hooger mate, dan het door de langzaam voortgaande
bebouwing van hären omtrek werd getemperd, en bedreigden zelfs
meer en meer de veiligheid, ja de bruikbaarheid der schoone
reede, die wel de voorname aanleiding geweest was, om Juist
deze plaats voor het algemeen rendez-vous der op Iridie varende
schepen te kiezen. Ik heb reeds elders ') gewezen op de gedurige
verbreeding der alluviale strook die Java’s Noordkust omzoomt.
Sterker dan elders heeft die plaats in de bocht, door de kust
van Java tusschen kaap Oentoeng Djawa en den hoek van Krawang
gevoimd, omdat zieh daarin eene menigte rivieren uitstorten, welke
aan hären mond gedurig de vaste deelen doen nederploffen die
zij met hare zijtakken uit het bovenland afvoeren. Terwijl Batavia
tijdens zijne stichting onmiddellijk aan zee was gelegen,
wordt het thans door een strook van 500 ä 600 roeden van
haar gescheiden, en dit nieuwe, zieh steeds uitbreidende
terrein biedt natuurlijk in ruime mate diezelfde voor de gezondheid
nadeelige verschijnselen a an, die zieh vroeger meer aan de zuid-
zijde der stad vertoonden. Thans is het vooral de zeewind die de
miasmen naar de stad voert, en het is daarom eene gelukkige
omstandigheid te achten, dat die wind eerst doorkomt op een ge-
deelte van den dag, waaröp de hooge temperatuur de moeras-
uitwasemingen meerendeeis in den dampkring opgeheven en
verspreid heeft 2).
Met de gewone, regelmatig voortwoekerende aanslibbing en
verslijking der rivieren gingen bovendien enkele malen buiten-
gewone gebeurtenissen in de natuur gepaard, die niet weinig
tot verergering van den toestand bijdroegen. Yooral moet hier
de hevige uitbarsting van den Salak met de daarmede gepaarde
aardbeving in den nacht tusschen den 4den en 5den Januari 1699 vermeld
worden 3). De Tji Liwong en de Tji Dani werden door
een verbazende menigte van hunne wortels gerukte boomen en
door vervaarljjke massa’s slijk, modder en zand zoozeer verstopt,
dat haar water de landerijen overstroomde en een anderen uitgang
zocht; de stadsgrachten en andere vaarten werden geheel
^— •
‘) D. I , bl. 56. 2) Bleeker in T. v. H. I. Y. 2. 288.
3) Vgl. D. I , bl. 76.