
een kolossaal stub ljzeren geschut en daarachter weder eenige
pakhuizen liggen. Het kanon is voor de inlanders een voorwerp
van bijzondere vereering. De druif stelt namelijk eene gesloten
hand voor, waarvan de voorste vingers en de duim in eene
houding zijn gebracht, die den Javaan het symbool der voort*
brengende natuurbracht, den lingga, herinnert; en zoo zeerverkeert
nog de in naam Mohammedaansche inlander onder den invloed
van den voorvaderlijken natuurdienst, dat hier gedurig offers
van rijst, reukwerb en bloemen worden nedergelegd, en kinder-
looze vrouwen aan het hier uitgesproken gebed om vruchtbaar-
heid eene buitengewone kracht toekennen.
De Prinsenstraat heeft thans het karakter van een land weg
erlangd, die goed belommerd en slechts hier en daar nog met
huizen omzoomd is. Evenwijdig met haar strebt zieh aan de
linkerhand de Tijgersgracht u it, eenmaal de roem van het oude
Batavia. Yalentijn zegt, dat deze lijnrechte, sierlijk beplante
gracht alles overtrof wat Amsterdam te aanschouwen g a f1), en
de Marre beschrift haar in zjjnen lofzang op Batavia 2) , als een
kanaal dat
„Een reeks paleizen frotsch doet stijgen in de lucht
En prijkt ten einde toe met schoone bouwjuweelen,
Vier witte muren en doorwrochte kapiteelen,
Verrijkt en opgesierd met lijstwerk en festoen,
Beschaduwd door een dreef van eeuwig lentegroen,
Den geest des vreemdelings verbazen door hun luister.“
Maar sedert lang reeds was van dien luister niets overig, dan
een vuil, drabbig water, hier en daar overwulfd door verval-
len steenen bruggen, besloten tusschen kaden met ingestorte
beschoeiingen en met gras en ruigte bedebt, en omzoomd door
de puinhoopen der huizen, die eenmaal aan de rijkste burgers
van Batavia tot woonplaats strekten.
Het belangrijkste overbljjfsel van het oude Batavia is ongetwij-
feld het Stadhuis, gelegen längs de zuidzij de van het Stadhuisplein
recht tegenover de Pinangpoort. Met de Stadsboeien, die er ter
') T. a. p. 232.
s) De Marre, Batavia, blz. 84.
rechterzijde aan palen en voor de preventieve hechtenis van beschul-
digden bestemd zijn, en een ander soortgelijk bijgebouw aan den
linkerkant, strekt het zieh uit van de Fieuwpoortstraat links tot
aan de Tijgersgracht rechts. De naam „Stadhuis“ dien het nog
steeds in de wandeling draagt, brengt ons het vroeger bestuur
van het Collegie van Schepenen over de hoofdstad van Feder-
landsch In d ie ') voor den geest, maar voegt minder bij de tegen-
woordige bestemming van het gebouw; want bij gemis van alle
municipale instellingen heeft Batavia geen stadhuis meer noodig,
en het zijn thans de bureaux van den Resident die in zijne
ruime zalen gevestigd zijn. De Raad van Justitie die hier vroeger
ook zijne zittingen hield heeft sedert 1870 een eigen ruim gebouw
op het Stadhuisplein aan de oostzjjde van het Stadhuis erlangd.
Het eerste stadhuis van Batavia, in 1652 gebouwd, werd in
1706 omvergehaald, omdat men het niet meer in overeenstem-
ming vond met het steeds toenemend aanzien der stad. Het
nog aanwezige gebouw werd in 1707 aangevangen en in 1710
voltooid , maar moet, te oordeelen naar het resultaat der verge-
lijking van de afbeeldingen bij Yalentijn en Heydt met heden-
daagsche photographische, vooral wat het middendeel betreff,
nog al belangrijke veranderingen ondergaan hebben. Het recht-
lijnige, in verhouding tot zjjne breedte läge gebouw heeft
nameljjk een vooruitspringend, door vier zuilen gedragen mid-
delstuk, dat een ruim portaal vormt, met een breeden boog-
vormigen ingang, waartoe een stoep, die aan drie zijden
met vjjf trappen opgaat, den toegang geeft, en die aan weers-
zijden door een smalleren boog geflankeerd is. Boven het portaal
heeft dit middenstub vier ramen, en daarboven een fronton,
waarvan het fries zonder eenig sieraad i s , maar dat op de spits
een vrouwenbeeld draagt, de Gerechtigheid voorstellende, ter
vervanging van dat hetwelb vroeger in een nis midden in
een boven het portaal zieh verheffend rondeel (de uitdrukking
is van Yalentijn) was geplaatst, en toen door het wapen der
Yereenigde Federlanden, het wapen van Batavia (een uitgeto-
gen zwaard en een lauwerkrans dragende), en het bekende, mede
*) Zie Dl. I I , blz. 300, 529, 573, 599.
m. 2