
dit plein ligt de steenen woning van den Regent, waarom het
plein zelf dikwijls het tooneel is van de tornooien, tijgergeveoh-
ten en andere speien waarop zulk een Javaansch hoofd zijn
onderhoorigen onthaalt. Aan dezelfde zij de ligt ook de Christen-
kerk, waarvan zoowel katholieken als Protestanten gebruik ma-
k en , en voor welker opbouw reeds in 1837 gelden werden
verzameld, ofschoon 'zij eerst den 20sten Sept. 1846 kon worden
ingewijd. *) Aan de zuidzijde vindt men het kleine fort en de
gevangenis. Het eerste is een langwerpig vierkant, omsloten door
een gekreneleerden muur en aan beide uiteinden der diagonaal van
bastions voorzien, wier geschut den geheelen omtrek bestrijkt. Het
garnizoen, 120 a 130 man artillerie en infanterie sterk, is in
het fortje gehuisvest, doch de offieieren wonen daarbuiten. Of
de gevangenis, over wier vervallen staat en onreinheid voor
eenige jaren zeer geklaagd werd, thans in beteren toestand is
gebracht, durf ik niet bepalen. Groote levendigheid wordt aan
dit plein bijgezet door den postweg, die het aan zijne noordzijde
kruist en op het aan de westzijde verrijzende residentiehuis recht
aanloopt, om er zieh vervolgens omheen te buigen. Hierdoor
ziet men reeds op grooten afstand de Nederlandsche vlag van
een hoogen mast boven het geboomte wapperen.
Ten zuiden van het fort en de geVangenis liggen aan den weg
naar Pandeglang de fraai aangelegde Christenbegraafplaats, die
met vele witgepleisterde tombes en grafnaalden prijkt; de infir-
merie, waarin 60 lijders kunnen verpleegd worden, en eene
kazerne, die vroeger bestemd was voor de Djajang Sekars, een
door Daendels onder den naam van „strikruiters“ opgericht corps
inlandsche kavallerie, bestemd voor gewestelijken dienst en onder
de bevelen van den Resident gesteld, om tot handhaving der open-
bare orde en rust behulpzaam te zijn. Doch in 1874 zijn deze
Djajang Sekars bij het regiment kavallerie ingelijfd, zoodat zij
thans deel van het leger uitmaken. In de residenten waar zij
vroeger dienst deden, zijn zij thans vervargen door een deta-
chement der kavallerie van het leger, waarover de Resident
*) Van Hoe veil, Inwijding der Christenkerk te Serang (Batavia, 1846),
bl. 15, 16.
slechts door tusschenkomst der militaire autoriteiten beschikken
kan ). Vermoedelijk is de bedoelde kazerne thans voor het in
Banten dienstdoende detachement der kavallerie bestemd.
Terwijl de Europeanen te Serang meestal om de aloen-aloen
of aan den grooten weg wonen, zijn de kampongs der inlanders
en Chineezen over ruimer terrein, vooral ten noorden derEuro-
peesche wijk, verspreid. Zij verlevendigen den schoonen omtrek
dezer bloeiende plaats, die overal prächtige gezichten oplevert.
Inzonderheid is het gezicht treffend dat men van de aloen-aloen
zelve op den tot zijn top begroeiden berg Karang geniet. Ten
westen van Serang vloeit eene kleine rivier, waarover eene zoo-
genaamde Amerikaansche brug is geslagen; zij is van djatihout
getimmerd, en hangt aan een honten vlechtwerk dat boven haren
bodem zweeft. Deze rivier werd vroeger in dit w e rk s) Tji
Pandan genoemd, welken naam zij draagt op de kaart van
Junghuhn, vanwaar die in verschillende boeken is overgegaan. Ik
acht het thans echter waarschijnlijk, dat die naam slechts eene
verbastering is van Tji Banten, ontstaan uit het onvermogen van
het duitsche oor om b en p, d en t met juistheid te onderscheiden.
Daar deze rivier ook door de voormalige stad Banten stroomt,
wordt zij aan hare monding gewoonlijk Tji of Kali Banten, rivier
van Banten, genoemd. Hooger op echter is haar gewone naam Tji
Peteh. Hare bevaarbaarheid, toch reeds zeer beperkt door de
bank die vöör hare monding ligt, heeft bij Serang nagenoeg
geheel opgehouden.
Het spreekt van zelf dat wij te Serang niet vertoeven zonder
van de günstige gelegenheid gebruik te maken om de overblijf-
selen van het oude Banten te gaan opnemen. De breede maar
vervallen weg voert längs den rechteroever der Tji Peteh, en de
bevallige omstreken van Serang maken langzamerhand plaats
voor eene wilde vegetatie, voornamelijk gekenmerkt door millioe-
nen exemplaren van de heestergewassen bidoeri en baloentas 3)
en tallooze andere strand- en moerasplanten, waartusschen hier
en daar eenige onaanzienlijke bamboezen hutten, doorkokos-en
*) Stbl. u» 163. S) di. i t bl. 72.
3) Calotropis gigautea en Conyza Indica.