
Tjelompret, vervolgens het dorpje Watoe gesek ontrnoet, en
eindelijk, na van Gondang legi af 121 paal te hebben afgelegd,
het grootere dorp Bantoer bereikt, waar men nog 8£ paal van
de zee ver'wijderd is ’).
Op het punt waar de grenslijn tusschen de distrioten Gondang
legi en Pakis tegen die tusschen de residentien Pasoeroean en
Probolinggo s tu it, verheft zieh de Mahameroe of Smeroe, de
hoogste der Javaansche bergtoppen, waarvan de kruin zieh, vol-
gens de meest vertrouwbare metingen, 3672 meters boven het
zeevlak verheft. Deze bergreus strekt zijn breeden voet, waar-
onder zieh het Kendeng-gebergte verliest, tot aan het zuider-
strand u it, en bedekt met zijne ontzaglijke ribben zoowel het
noordoostelijk en oosteljjk deel van Gondang legi, als het aan-
grenzend gedeelte van de Probolinggosche afdeeling Loemadjang.
Die ribben stellen tusschen de bevolking van Gondang legi en
Loemadjang een onoverkomelijken slagboom. Zij zijn niet enkel
begroeid met ondoordringbaar bosch, maar vormen een terrein
dat uit een opeenvolging van steile boiwerken, door diepe klo-
ven gescheiden, schjjnt te bestaan. Waarschijnlijk zijn zij ge-
vormd door stroomen van lava of lava-puin, van den Smeroe af-
komstig, wier schrikwekkende woestheid aan het oog onttrokken
wordt door het dichte woudkleed dat alle oneffenheden van het
terrein bedekt. Deze geheele zuidzijde van den Smeroe is , of
was althans voor weinige ja ren , onbewoond. Het laatste dorpje,
Loemadjang tengah 2) , uit een pasanggrahan van bamboe en een
paar hutten bestaande, ligt Z. Z. W. van den top, op eene hoogte
van 422 meters, en op ongeveer 5 palen afstandB van Gondang
legi, van welke plaats of van Toeren het gemakkelijk kan bereikt
worden. Deze plaats was dan ook het uitgangspunt der eerste
bekende bestijging van den Smeroe, die den 54en Augustus 1836
door den resident van Pasoeroean van Nes en den adsistent-resi-
dent van Malang Dickelman met hun gevolg ondernomen werd. Of-
’) Hageman, t. a. p. 67.
s) Junghuhn, Java, II. 742, schrijft Matjan tengah, dekaart van Versteeg
Madjang tengah, Hageman, t. a. p. 67, Lemadjang tengah, de Regeerings-
almanak in de hypsometrisohe tabellen Loemadjang tengah.
schoon zij het doel niet geheel bereikten, hebben zij voor latere reizi-
gers een weg door de wouden gebaand, die in 1838 door den heer
Clignett en in September 1844 door Junghuhn, beide met günstiger
uitkomsten, gevolgd is *). Zollinger die acht dagen na
Junghuhn den Smeroe beklom, volgde almede denzelfden weg 2).
In den laatsten tijd zijn de heklimmingen zeker veel menigvul-
diger geweest, in verband vooral met de werkzaamheden van den
geographischen dienst; ook heeft men wel eens andere wegen
daarbij ingeslagen. Zoo beklom in September 1877 de heer
P. Heering met zijn reisgezelschap den Smeroe met de desa
Päntjä Koesoemä, in het district Pak is, als punt van uitgang. Hij
besteeg eerst den Djambangan, een der toppen van de boogvor-
mige keten die aan Junghuhn den naam van Goenoeng Goembar
verschuldigd is , welken hij gewoonlijk op onze kaarten draagt, en
die den stompen kegel omgeeft welke van denzelfden schrijver den
naam van Goenoeng Garoe ontving. Yan den Djambangan werd
daarna de tocht voortgezet door het dal dat den Goembar van
den Garoe scheidt, tot het punt waar de Smeroe daaruit oprijst,
die vervolgens tot aan de kruin werd beklommen. Ik zal om
van den Smeroe een zoo goed mogelijk denkbeeid te geven, in
gedachten Junghuhn volgen in zijne opstijging, en daarna afstij-
gen längs den weg door Heering genomen, maar moet hier reeds de
opmerking maken, dat ik , bij verschil in namen, aan die van
Heering boven die van Junghuhn gezag toeken, daar deze laatste
dikwijls met de namen zeer lichtvaardig is omgesprongen en niet
weinige verkeerde of verminkte in omloop heeft gebracht. En
zoo zal dan ook in het vervolg van mijne beschrijving de Garoe
den naam van Kapala, het Hoofd, dragen, waarop hij om zijne
ligging aanspraak heeft en waaronder hij algemeen bij de nabu-
rige bevolking bekend is ä).
Wij zetten ons dan in den vroegen morgen te Loemadjang
’) De beklimming door van Hes is besobreven T. v. N. I. YI, D. III, bl.
1158; die door Clignett T. v. N. I. Jg. I , D. I I , bl. 46; die door Junghuhn
Java, I , bl. 745, T. v. if. I. 1849, I. bl. 112.
2) T. v. H. I. Jg. YIII, D. I ., bl. 150.
3) Heering verhaalt zijn tocht, in „De Gids“ voor 1878, D. II, bl. 441 v. en
spreekt over de namen Garoe en Kapala bl. 450.