
groot aantal in rijen staande toko’s en warongs bebouwd en
dicht bij de aloen-aloen gelegen is, natuurlijk het middelpunt
vormt. Onder de daar verhandelde waren verdienen de hier ter
plaatse geweven en gebatikte sarongs, de zoo gezöchte kain Pe-
kalongan, bijzonder de aandacht. Tusschen aloen-aloen, pasar en
Chineesche wijk liggen ook nog eenige ruim gebouwde inlandsche
wijken, en het hier beschreven geheel is bovendien nog aan alle
kanten door een gordel van inlandsche kampongs omslingerd. De
bevolking werd door Bleeker in 1848 op 15000 zielen geschat,
waaronder 250 Europeanen, 1900 Chineezen en 500 Arabieren,
Bengaleezen, Maleiers en Boegineezen; thans is zij ongetwijfeld
veel grooter. Wegens het aangenaam klimaat, zeer veel koeler
dan gewoonlijk aan de stranden door de frissche winden die van
het gebergte waaien, en wegens de goedkoopte der levensmiddelen
waB Pekalongan sedert lang de geliefde verblijfplaats van ge-
pensioneerde ambtenaren en weduwen
Op het plein vóór het residentiehuis staan, zoo zij niet in de
laatste jaren als zoovele andere naar elders vervoerd zijn, de
nog voor Pekalongan bewaard gebleven beeiden uit den Hindoe-
tijd, die bij verschillende gelegenheden van het Diengplateau
derwaarts zijn overgebracht. Die beeiden zijn natuurlijk alle van
het Indo-Kaukasisch type. Yroeger mocht Pekalongan op een
veel grooter aantal bogen, maar de meeste en beste zijn naar
elders verspreid, en sommige zelfs bij al dat heen en weèr reizen
spoorloos verdwenen. Drie Ganesa’s, ééne Doerga, vijf in Boeddha-
houding zittende en nog een paar staande beeiden vormen het
overschot der verzameling, en slechts één dezer beeiden, een
zittend met vier armen, maar dat zeer beschadigd is en onder
andere het hoofd heeft verloren, bezit eenige kunstwaarde ’).
Aan de noordzijde van Pekalongan voert een goede rijweg
naar het strand, waar een uitkijk is gebouwd die een schoon
gezieht op de reede en de Java-zee te genieten geeft. De reede
- *) V. Sevenhoven in T. v. N. I., IL I. 332; Bleeker, T. v. N. I., 1849, II.
267; Buddingh, N. O. I., I. 155 v.; Junghuhn, Reisen. 278; v. Hoevell,
Reis, I. 90; Oosterling, I. 268.
2) Brumnnd, Verhh. v. h. Bat. Gen. XXXIII. 142.
is open en heeft van vier tot zeven vademen water, doch de
gemeenschap van de stad met de reede is hier al even onbevre-
digend als in al de havens van Java’s noordkust. Yan eene monding
der rivier kan nauwelijks sprake zijn; eene uitgestrekte zandbank,
die zieh daarbij nog gedurig verplaatst en waarop voortdurend
een sterke branding staat, maakt het verkeer zelfs voor kleine
prauwen en scheepssloepen onzeker en gevaarlijk en in den noord-
westmoeson onmogelijk. In de laatste jaren tracht men door
baggeren uit de hand een geul open te houden, maar aan het
uitbrengen van een havenhoofd schijnt zelfs niet gedacht te worden,
niettegenstaande de stad , als een haven der tweede klasse ') ,
voor den grooten handel is opengesteld J).
Wy willen thans een uitstap naar het binnenland maken en
aan eenige der voornaamste punten in het regentschap Pekalongan
een vluchtig bezoek brengen. Het einddoel van onzen tocht is
de berg Rägä Djambangan, de hoogste top in het gebergte dat
den Slamat met den Dieng verbindt, en de eenige berg in die
keten dien men om zijn zuiver kegelvormige gedaante bij den
eersten oogopslag als een vulkaan meent te kunnen begroeten. Wij
volgen den weg die van Pekalongan zuidwaarts, steeds door de
dicht bevolkte en dicht behouwde vlakte, naar de suikerfabriek
Wänä Pringgä gaat, die 9 | palen van de hoofdstad verwijderd
is. Men komt voorbij Pasangan, waar vroeger een indigo-plantage
was en de zetel van den wadänä, van het district Pekalongan,
doch dat thans geheel onbeduidend is, daar de indigo-cultuur is
ingetrokken en de wadänä in een der kampongs van de hoofdstad
woont. Na het district Pekadjangan bereikt te hebben, komt de
weg weldra aan een punt waar hij zieh splitst in een recht zuidwaarts
doorloopenden tak, die eindigt bij Kedoeng Woeni, de
hoofdplaats van het district, ook al vroeger door de indigo-cultuur
bekend, en een tak die eerst een eind westwaarts ga a t, maar zieh
dan ook weder zuidwaarts ombuigt en ons weldra de genoemde
suikeronderneming te gemoet voert, die thans aan den heer D.
P. W. Lucassen behoort en een contract met het Gouvernement
..................... - ....... .............. ............ V
^ Zie boven, bl. 185.
s) T. y. N. I. 1859, II. 259, en de koloniale verslagen der laatste jaren.