
tjitan ligt, ontstaat uit verschillende beken die Op bet noordelijk
grensgebergte der afdeeling ontspringen, stroomt de vlakte van
Patjitan längs den voet van den Goenoeng Lima binnen en is voor
p rau wen van matige grootte bevaarbaar van den mond tot boven
de hoofdplaats, bjj welke zij, ook in den drogen moeson, een
breedte heeft van 25 ä 30 meters. Door het dal der Kali Grin-
doeloe loopt, na de vlakte verlaten te hebben, grootendeels de
weg naar Panaraga, die over het algemeon eene noordwestelijke
richting volgt.
Het beste en belangrijkste wat Patjitan bezit, is zjjne schoone
ba ai, die een diepen blinden zak vormt, met eene nauwe opening
aan de zeezjjde, en eene veilige ankerplaats oplevert, waarvan
in oorlogstijd een vijandelijk eskader maar al te goed zou kunnen
gebruik maken. Men heeft daarom wel eens plannen geopperd
om den ingang der baai te versterken, maar tot uitvoering zjjn
zij nooit gekomen. Deze baai heeft eene lengte van 2 palen, eene
breedte van 1| paal en de opening is ongeveer een paal wijd.
De hoofdplaats ligt op eenigen afstand van het strand, maar is
door een weg van 2| paal lengte verbonden met da strand-desa
Koetjoer, waar zieh een koffiepakhuis bevindt en 0ßn lang laad-
hoofd in zee is uitgebouwd, wparover de produkten gevoerd worden
naar de prauwen, die wegens de Bterke branding het strand niet
kunnen naderen. De groote schepen, die op meerderen afstand
moeten ankeren, ontvangen hnnne lading van de prauwen. Door
deze inriehting is Patjitan eene belangrijke plaats geworden voor
den afvoer der Gouvernementskoffie ').
De baai heeft zieh vroeger ongetwijfeld veel dieper landwaarts
uitgestrekt, tot aan den voet der bergen die de vlakte omzoomen.
Die vlakte, door alluvien gevormd, breidt zieh door aanslibbiug
nog steeds, langzaam, maar gestadig, uit. Tusschen de baai en de
hoofdplaats is het terrein moerassig, wat op den gezondheidstoe -
stand van Paljitan geen günstigen invloed oefent. De moerassige
plekken zijn, voor zoover zij niet in rijstvelden zjjn herschapen,
wat in de laatste jaren op groote schaal heeft plaats gehad, met
*) Andere bijzonderheden emtrent deze baai zijn reeds B. I , bl. 40, vermeld.
rhizophoren begroeid, terwijl het strand zelf, dat grootendeels
hard en zandig is , met ontelbarè exemplaren van Cyperus ro-
tundus, Crinum asiaticum en Ipomoea pes-caprae bedekt is ’).
Op een rechten afstand van ruim 18 kilometers westwaarts
van Patjitan, 4 kilometers van de Soerakartasche g ren s , en na-
genoeg even ver van het strand, ligt in het gebergte de desa
Kalak, bekend door eene in hare nabjjheid gelegen druip-
steengrot, die somtijds als de schoonste van Java geroemd wordt,
en toch weinig bekend is , wegens den langen moeiljjken weg
dien men moet afleggen om haar te bereiken. Haar ingang is hoog
en boogvormig ; zuilen van kalk en druipsteen verdeelen haar in
verschillende vertrekken en de stalaktieten bootsen er op treffende
wjjze het werk na van ’s menschen handen en vertoonen
zieh hier als orgelpjjpen, ginds als doopvonten, die met bas-reliefs
overdekt schijnen. Men vermoedt, dat de grot zeer diepe gangen
heeft, maar daar de grond steil afloopt en de fakkels moeiljjk
brandende zijn te houden, heeft, zoo ver mjj bekend is , nog
niemand gewaagd tot de diepere deelen door te dringen. In de
nabijheid der grot wordt in den grond een spieet aangewezen,
die 45 meters breed en meerdanlOO meters diep i s , en tot welks
bodem het oog bjj helder weder kan doordringen ").
Na dezen uitstap westwaarts vervolgen wjj onze reis van Patjitan
in oosteljjke richting en slaan den weg in die door het gebergte,
over "Wanâdjâjâ en Toelakan, voert naar het op 16s paal
van Patjitan gelegen punt waar hjj zieh splitst in een tak die
noordoostwaarts over Mrajan naar Slahoeng, en een tak diezuid-
oostwaarts naar Ngadirädja loopt. Op het punt der splitsing
wijzen oudere kaarten en reisverhalen de dessa Nimbang aan,
waar doortrekkenden hun intrek namen in een particulière pasang-
grahan, door een adsistent-resident van Patjitan gebouwd. Dat
dorp schjjnt geheel vervallen te zjjn, zelfs zijn naam is van de
kaarten verdwenen; maar toch willen wjj op de piek verwjjlen
om er een tweede druipsteengrot te leeren kennen, die op een
half uur afstands van den vervallen pasanggrahan is gelegen. Om
') Bleeker, T. v. K. I. 1850. I. 420 v .; T. v. N. I. VII. 2. 135.
s) T. v. N. I. VII. 2, 132; Buddingb, K. O. I. , I. 352.