
en Cissus-ranken klimmen längs de steile hellingen omhoog, en
Begonia’s en andere sappige planten in de grootste verscheiden-
heid versieren den ingang der geheimzinnige holen. Aan den
zuidelijken voet dezer rots is eene groef waar de Javanen kalk
breken, die in kleine, door karbouwen getrokken karren ver-
zonden wordt en tot in wijden omtrek in de behoefte aan dit
materiaal voorziet. De naam van den berg is daaraan ontleend;
want g amp i n g is de Javaansche naam der kalk.
Op kleinen afstand naar het zuiden heen ligt een tweede meer
afgerönde kalkberg, wiens kruin met de prächtigste waringins
begroeid is en wiens zuidelijke helling loodrecht' naar beneden
daalt. Aan dien wand sluiten zieh eenvoudige, door verschillende
ingangen doorbroken en een vierkante ruimte omvattende muren
aan, waarop zieh de overblijfselen van eenige kleine, op terras-
vormig verhoogden bodem opgerichte gebouwen vertoonen. Boven
de ingangen zijn overal nog de sporen van symmetrische, in de
kalk gehouwen en met levendige kleuren getooide figuren zicht-
baar. Het is weder de ruüne van een voormalig lustslot die wij
hier voor oogen hebben.
Een tweede heuvel, die zieh ten zuidoosten van den Goenoeng
Gamping verheft, draagt eene dergelijke ruüne op zjjne kruin.
Het is een vierkant, omstreeks 30 voet hoog, door verschillende
muren omgeven gebouw, dat in een onder- en bovenkamer ver-
deeld is. Twee van buiten aangebrachte trappen voeren naar het
bovenvertrek en vereenigen zieh vöör zijn ingang tot een klein
plat. De leuningen dezer trappen zijn met fraai uitgevoerde figuren
van sphinxen en krokodillen getooid. De plaats voor dit lustslot was
uitstekend gekozen, en wie den moed heeft zieh door het struik-
gewas en de slingerplanten een weg te banen, kan nog, als hij
door de vier openingen, in den muur van het bovenvertrek aan-
gebracht, zijn blik over de vruchtbare vlakte laat weiden, door
. „’t Aardrijk van vloed doorwaad,
„Waar kruid en boom beblaad
„Bij ’t blijde bloemken sta a t,
„Zijn oog op lust onthalen.“
Nog verder naar het zuiden en westen strekken zieh met in het algemeen
zuidwaartsche richting nog een aantal reeksen van kalkheu-
velen u it, die zieh slechts tot een hoogte van een paar honderd voet
verheffen. Zij bedekken westwaarts het terrein tot aan den oever
van de Prägä, maar bereiken nergens het zeestrand. Deels uit
kalk, deels uit een fijne zandsteensoort gevormd, zijn zij in ’t
oogloopend kaal en waterloos en slechts schraal met grassoorten
begroeid. Van deze hoogten blikt men neder iü het van 15 tot
30 en meer voeten diepe bed van de P räg ä , dat op vele plaatsen
de opvolging der lagen waaruit de bodem bestaat, duidelijk ver-
toont. Onder een laag van vruchtbare bruine aarde ligt er
eene van grauw zand, gevolgd door zandsteen-eonglomeraten en
eene witte, zachte zandsteensoort. Trachiet vertoont zieh nergens
in massa, maar trachietpuin is overal met de verschillende lagen
samengekneed 1).
Aan den oostelijken voet dezer heuvelen ligt Bantoel, op 8|
paal afstands van de hoofdplaats, waarmede het door een rij weg
verbonden is. Wij volgen thans dien weg nog 7£ paal in zuid-
westwaartsche richting door schier onafgebroken , desa’s , tot wij
bij Serandakan de hier minstens 600 voet breede Prägä voor
öns zien. Op een afstand van niet meer dan zes kilometers van
den oceaan, welks golfslag tegen het zuiderstrand duidelijk
hoorbaar is, stuwt hier de vroeger zoo onstuimige stroom zijne
wateren over eene zandige, hoogstens drie voet diepe bedding
kalm en gelijkmatig naar zee. Met een bamboezen vlot gaan wij
de rivier over, waarna wij weldra Brosot, de hoofdplaats van het
Pakoe-alamsche regentschap Karang Kemoening, bereiken. Wij vin-
den er een nette pasanggrahan, waar wij ons een weinig versterken
voor den verderen tocht, die ons na nog 3£ paal te Galoer brengt,
eene desa waarnaar dit regentschap voormaals genoemd werd,
en die besproeid wordt door een riviertje, de Kali Galoer, dat
de wateren van een ten noorden van den weg gelegen moeras
naar den mond van de Prägä afvoert. Wij bevinden ons hier op
een terrein van gelijken aard als de kuststrook van het aangren-
Junghuhn, Reisen, 76 ff.; Java, I. 134, II. 375, III. 326. Afbeelding
van den G. Gamping op pi. X van den bij laatstgenoemd werk behoorenden
„ atlas van'platen."
iV