
schijn uit een nauwe kloof tusschen twee rotswanden, en stört
zieh van eene hoogte van omstreeks 25 meters in de bruisende
en snelvlietende Kontoh. Eenige voeten beneden de kloof valt
het neder op een uitstekende ro ts, die het in een dichten ,
fijnen regen doet uiteen spatten, zoodat de geheele rots als met
een gazen sluier wordt omhuld. Het welig gewas van slinger-
planten dat längs de zijden van het rotsgevaarte opwaarts kruipt,
voelt nauw den last van het daarop neerspattend water, maar
spreidt, door den doorzichtigen sluier heen, iederen stengel en
ieder blaadje ten toon. In zijn verderen val zieh gedeelteljjk
herzamelend, stört het water zieh met hollen klank neder in een
bekken, dat het veelsoortig gebladerte van het omringend geboomte
terugkaatst; maar de welige vegetatie van bamboe en varen, van
pisang en caladium, die den waterval omgeeft, is tot op aanmer-
kelijken afstand bedauwd met voeht, dat zieh op de groote bladeren
allengs tot zware droppels vormt, die als kwikzilver over hare
fluweelen oppervlakte rollen.
"Wanneer men, over den Indäräwati heen, in hettweedebekken
gekomen is , ziet men door het ijler wordend bladergewelf de
kokospalmen en sawah-terrassen voor zieh die in een zacht
glooiend dal het vriendeljjke Ngantang (ook als Antang uitge-
sproken en in de nieuwste Regeeringsstukken Kaoeman genoemd)
omringen. De pasanggrahap, die reeds op grooten afstand zicht-
baar is , belooft den reiziger eene goede rustplaats, en naderbij
gekomen bemerkt h ij, dat ook hier eenige Hindoe-overblijfselen
bij dat gebouwtje verzameld zijn. In de omstreken vindt men
andere Hindoe-overblijfselen, reeds vroeger beschreven ‘), te Botjok
en Bajem, terwijl men te Bantjing, een tot de desa Djatoes
behoorend gehucht, in de onmiddellijke nabijheid eener zoetwater-
bron, eene kleine wel van bitterachtig zout water aantreft,
waarin versteende voorwerpen worden gevonden.
Doch meer dan dit alles trekt ons de schoone ligging van
Ngantang a a n , op een rijzenden grond, aan den ingang eener
vallei, en tegenover den noordoostelijken voet van den Ivcloet,
waarvan men slechts door de Kontoh-kloof is gescheiden. De
Keloet, die zieh nauweljjks 1000 meters boven het kleine Ngan-
tang-plateau verheft, zal zeker van dit pnnt met weinig moeite te
beklimmen zijn. Hij vertoont zieh hier aan ons oog als met diepe
kloven en spleten doorploegd, en men ziet hoe zijn oostelijke
voet zieh met den westelijken van den Kawi vereenigt door
middel van een met wouden bedekten tusschenzadel, die over
eene groote uitgestrektheid eene uiterst zwakke glooiing bezit
en in het midden volkomen vlak is. Over het laagste gedeelte
van dezen zadel loopt de weg naar Welingi in Kediri, en het
paspunt, dat met Ngantang ongeveer op gelijke hoogte ligt, wordt
recht in het zuiden gezien. Dicht bij de Kedirische grens, die
tien palen van Ngantang verwjjderd is, trekt een hooge steile klip
het oog, die aan het eind van een der talrijke ribhen van den
Kawi oprijst en naar een naburig bergdorp soms G. Gresik
wordt genoemd ').
Wij hebben thans den eindpaal van onzen voorgenomen tocht
door den westelijken uithoek van Pasoeroean bereikt, en zoo wij
niet längs denzelfden weg willen terugkeeren , zullen wij het best
doen, ons längs de reeds aangeduide route, naar Welingi in Kediri te
begeven, en vandaäar verder den weg te volgen die ons om
den zuidelijken voet van den Kawi heen naar het Malangsche
terugvoert 2). Deze weg gaat door het dal van de Brantas, dat
den Kawi scheidt van het zuidelijk Kalkgehergte, waaraan ook
hier weder de naam van Goenoeng Kendeng (Ketengehergte)
gegeven wordt, die Zoo dikwjjls terugkeert, dat hij nauwelijks
als een eigennaam kan beschouwd worden. De grens overschrij-
dend betreden wij hier het Malangsche district Sengärä en berei-
ken daarna eerst de desa Soemher poetjoeng, die 31 paal van
de grens verwijderd is, en vervolgens, 4 | paal verder, de hoofd-
) Over het district Ngantang zie men Jnnghuhn, J a v a , II. 1193—1200
en 1165—1167; L. Burer , Biang-lala, I. 2. bl. 125—130; Hageman, t.a .p l.,
71 v.; Julies, Voyage of the Fly, II. 119-125; d’Almeida, Life in Java,
I. 258—264; Rigg in Journal of the Ind. Archip. I I I , p. 500—504. Over
den waterval van Trfet^s zie nog Domis, Residente Passoeroeang, bl. 15 v.
e berg dien ik G. Gresik heb genoemd, omdat ik op Junghuhns kaart
hier een dorp -Gresik vind aangeduid, heet op de kaarten Van van de Velde en
le Clercq, G. Kresi of Kressi, terwijl Rigg den naam van het dorp Kirisie schriift.
a) Zie boven, bl. 748,