
verschillende gebouwen staan waarin de Sultan voornamelijk
zijn leven slijt. Yan het voorplein kan men er niets van zien;
want de poort is opzettelijk zoo gebouwd, dat de hoekige door-
gang den blilc onderschept. Het midden der ruimte neemt de
bangsal bentjänä of gouden pandäpä in. Zij is wel het fraaiste wat er
in den kraton te zien i s , niet groot, maar oud en karakterietiek
Javaansch. De schuin oploopende binnenzijden van het op gebeeld-
houwde pilaren rüstende dak vertoonen hare balken geheel onbe-
dekt, zoodat het gesneden en met goud overtogen lofwerk,
waarmede het hier en daar versierd i s , prächtig uitkomt op het
ongeverfde hout, dat door ouderdom eene donkere kleur heeft
aangenomen. Het van boven vlakke middendeel van het dak
is aan den binnenkant verdeeld in zes Caissons, van elkander
gescheiden door sterk geprofileerde balken, die naar boven toe
trapsgewijze breeder worden, zoodat de caissons zeer diep liggen.
Te zamen zijn zij gevat in een breeden vlakken rand, door een
zwaar geprofileerde lijst omgeven. Dit alles nu is bedekt met
het rjjkste snijwerk, bloemen, dieren, arabesken, alles verguld,
terwijl het fond van rood en blauw slechts even doorschemert.
Tusschen al het donkere hout maakt deze zoldering een prächtige
vertooning. Overigens is deze pandäpä met marmer bevloerd,
en stijgt men er naar op längs breede trappen ').
Achter de pandäpä bevindt zieh een lange open galerij, die bij
groote feesten als eetzaal dient, en links daarvan, tegen den ach-
termuur der Pelataran, het theehuis, patean, waarin de thee voor
des Sultans gasten bereid wordt. De gansche linkerzijde van de
ommuurde ruimte is beiend door de groote stallingen voor
’s Yorsten rijpaarden, waaronder men schoone esemplaren van
de edelste rassen aanireft. Rechts van de pandäpä liggen naast
elkander de gedong koening of het gele huis, en de dalem of
präbäjäsä. De eerste is de eigenlijke woning van den Sultan, de
tweede die zijner Sultane favorite, maar officieel als verbljjf van
den Sultan erkend. Onder de kleinere gebouwen wekken de
verblijven der honden bevreemding, daar de Moslem die dieren
als ten hoogste onrein beschouwt.
In dit onschendbaar verbljjf is de Sultan alleen door vrouwen
omgeven en mannen mögen het slechts bij uitzondering en nooit
onaangemeld betreden ') , maar het is tevens voor hem een soort
van gevangenis; want door de contracten met de Hederlandsche
Regeering is het hem ontzegd buiten zijne residentie te vernach-
ten, eene bepaling die ten doel heeft het bezoek der heilige
grotten te voorkomen, waarin meermalen Javaansche vorsten
uit den gewaanden omgang met de Njai Lärä Kidoel de inspi-
raties geput hebben, waardoor zij tot verzet tegen het Neder-
landsch gezag werden aangevuurd 2).
Achter de woonhuizen van den Sultan, en dus verder west-
waarts, spreiden eenige hooge sawo-boomen 3) hunne schaduw
aan den rand van een park met velerlei planten eh bloemen,
vijvers en tempeltjes, waartusschen hier en ginds de witte wo-
ningen uitkomen, in welke de vrouwen en goendiks en het
gansche vrouwelijke hofpersoneel zijn gehuisvest. Dit is dus de
harem of kapoetren, die voor alle mannen, bebalve den Yorst,
onverbiddelijk gesloten is. Dit neemt echter niet weg dat de
Sultan aanzienlijke gasten niet zelden in tegenwoordigheid van
zijne wettige vrouwen en dochters ontvangt, en vele Europeanen
in de gelegenheid zijn geweest de schoonheid der dames van het
Jogjasche hof te bewonderen 4). De beer van Rjjckevorsel ont-
moette niet alleen bij den Sultan twee zijner echtgenooten, maar
zag de geheelefamilie van denPangeran Ngabehi, die kort daarna, in
1877, tot Sultan werd verheven. Destijds was hjj nog Kroonprins,
en dus vermoedeljjk gehuisvest in de Kadipaten, die achter de
stallen der rijpaarden in het oostelijk gedeelte van den kraton
ligt, en waartoe de plangkoeng kadipaten, een poort in den noor-
dermuur van den kraton, beoosten de aloen-aloen, den toegang
vormt5). De prins ontving zijne bezoekers recht huiselijk in de
') Vgl boven, bl. 572 v. 2) Zie Dl. XI, bl. 259, 640, 666.
s) Mimusops Kauki L. of missehien Mimusops Manilkara Don., die op Java
in tuinen gekweekt voorkomt en onder denzelfden naam begrepen wordt.
■*) Vgl het portret van drie Jogjasche prinsessen in „Eigen Haard,“ 1875,
n° 36, waarby ik een bijsohrift voegde, onder den titel: „de Javaansche
gratien.“
6) „Pangeran Ngabehi“ is eigenlijk de titel van den oudsten der uit goendiks