
koffer naar Nederland overgebracht, daar in een warme kamer
op vochtige aarde geplaatst, weder nieuwe blaadjes ontplooide.
Maar ons pad voert ons allengs uit het geboomte. Tot dus-
verre wandelden wij in de schaduw der kampongboschjes, thans
staan wij voor het open gebied der sawahs. Wij betreden het
twee ä driehonderd meters breede, geheel geeffende d a l, door de
Tji Pinang uitgespoeld; slechts hier en daar erkent men tusschen
het welig groen der padi aan een zilverachtigen glans den zwak-
ken waterstraal van het stroompje. Het voetpad gaat naar den
overkant over een breeden dijk, dwars door de sawahs gelegd,
doch hier en daar afgebroken om het water den ailoop te ver-
zekeren. De dus gescheiden deelen van het pad zijn verbonden
door vondertjes uit een enkelen boomstam bestaande, waarop
de blootsvoets gaande inlander zieh vrij wat gemakkelijker staande
houdt dan de -geschoeide Europeaan.
Onze wandeling wordt nog moeielijker nu wij ons pad met
de nauw een voet breede galengans ') tusschen de sawahs verwisse-
len. Daar vertoont zieh eensklaps aan onzen blik een gevaarljjke
slang, een Naja tripudians s) , die als een schijf ligt opgerold.
Maar voor wij de plek bereikt hebben is zij in het water ver-
dwenen. De giftige slangen ontwijken den mensch en zijn slechts
gevaarlijk als men ze aangrijpt of er op trapt.
Zonder ongelukken zijn wij eindelijk de sawahs doorgekomen;
wij gaan een zeer kunsteloos bruggetje over en bereiken eene
hoogte, waarop wij ons eenige oogenblikken nederzetten om uit
te rusten van den bezwaarlijken tocht. Een heerlijk tooneel
breidt zieh hier uit voor onzen blik. Het welige padi-groen vertoont
zieh aan onzen voet als een breede tweearmige stroom,
die een eiland omvat en zieh daarna tusschen de kampongboschjes
verliest. Zoo ver het oog kan doordringen in de witte tröebele
lucht ondekt het eene herhaling dier groene stroomen, dier eiland-
je s , dier boschjes; maar boven den nevel schijnen de kruinen van
den Gede en den Megamendoeng als in de lucht te zweven, en
aan het uitspansel trekken de stapelwolken met tragen gang
naar het gebergte, zwoegend onder den last des waters dat zij
‘) Zie Dl. I. 518. ") Zie Dl. I. 223.
van de zee naar het binnenland overbrengen, tot zij zieh tegen
het gebergte te barsten stooten. Maar aan dit schoone tooneel
schjjnt leven en beweging te ontbreken. Ware het niet dat zieh
enkele inlanders op den dijk met hengelen bezig hielden, dan
zouden de uit de kampongboschjes en sawahs hier en daar
opstijgende rookkolommen het eenige bewegeljjke element in
dit tafereel vormen. Die rook stijgt echter zoo langzaam omhoog,
die visschers zijn zoo onbewegelijk aan hun plaats genageld,
dat zij de kalmte, de rust, die hier de geheele natuur ademt,
geen oogenblik verstoren.
Na ons eenige oogenblikken in dit schouwspel verlustigd te
hebben, zetten wij onzen weg längs de sawahs in zuidelijke richting
voort, slaan een pad aan de linkerhand in en volgen het tusschen
kampongboschjes en akkers, nu eens door het eentonig gezang
der cicaden, die vaak in groot aantal op eene struik bijeen zitten,
dan door het schor geblaf van spitsoorige honden *) gestoord,
tot wij, allengs rijzende, den hoogBten rug van den omtrek
bereiken, die, met braakliggende gronden en grasvelden bedekt,
tot weide strekt van een aantal, door kleine kinderen bewaakte
buffels, op wier rug eenige vogels rustig nederzitten, die
hen van lästige acarieden be vrij den 2), Na ons ook hier weder
een poos verlustigd te hebben in de bekoorlijke afwisseling van
fraaie boomgroepen en open plekken die het verschiet oplevert,
dalen wij weder van de hoogte a f, en steeds de paadjes volgende
die zieh tusschen den dichten, vaak doornigen plantengroei kron-
kelen, vinden wij ons eensklaps verrast door den aanblik eener
plek die geheel met varens en cyperaceeen bedekt is. Wij treden
nader en voelen dat de grond ons onder de voeten wegzinkt.
Wij hebben een plekje betreden door de inlanders Rawa Pondok-
tjempaka genoemd, het overblijfsel van een veen dat vroeger
het geheele hier uitgespoelde valleitje bedekte, maar steeds meer
en meer door den aanleg van sawahs beperkt wordt. Groote
pollen, door de ruikervormige opeenhooping van planten op de
hoogere plekken ontstaan, zijn afgewisseld door met water gevulde
geulen, waarop eene vegetatie van gras en kleine cyperaceeen
Zie Dl. I. 183, 597. 2) Zie Dl. I. 242.