
heeft. Volgens de Javaansche overlevering heeft de Njai Dewi
Renganis, d ie , van eene hemelnimf of Widädari afstammende,
zieh evenzeer door wondermacht als door schoonheid, vroomheid
en reinheid van wandel onderscheidde, onder de vele lustver-
blijven die zij bezat, er ook een bewoond in de omstreken van
Gedong en Djambean, waarin zij verzeld werd door tjjgers,
bantings en rhinoeerossen, die haar bewaakten en vertrouwelijk
met haar omgingen, gelijk zij ook met elkander in vrede leefden ').
Of er tusschen deze vrome Njai en de vroeger vermelde 2) Roro
Renganis eenige betrekking bestaat, zou ik niet durven bepalen.
Yan Ngadiredjä, waarheen wij thans terugkeeren, gaan nog
twee wegen u it, die wij moeten leeren kennen. De eene voert
oostwaarts, längs en over den zuidelijken voet van het Djamboe-
gebergte en door de tot Lempoejang behoorende desa’s Djoemä en
Kebraman, naar Malebä, in het district Soemäwänä op een zuidelijken
uitlooper van het genoemd gebergte gelegen, en vervolgens oost-
zuidoostwaarts, over Kendang en Pringtali naar Kaloran, het hoofd-
dorp van Soemäwänä, dat 14^ paal van Ngadiredjä verwijderd en,
längs een weg die met vele slingeringen in noordoostelijke rieh-
ting dwars door het gebergte gaat en 94 paal lang is, met het dorp
Soemäwänä aan den voet van den Oengaran verbonden is. Met den
grooten weg van Setjang naar Temanggoeng heeft Kaloran gemeen-
schap door een in zuid-zuidwestwaartsche richting voerenden en
6 | paal langen rijweg, die bij het ons reeds bekende Kranggan
op genoemden weg uitkomt. De vallei waarin het dorp Soemäwänä
lig t, leerden wij reeds kennen 3) ; zij is in het district van
dien naam het aantrekkelijkste punt. In het algemeen heeft het
Djamboe-gebergte, dat de districten Lempoejang en Soemäwänä
schier geheel bedekt, voor den reiziger minder aanlokkends dan
eenig ander gedeelte van Kadoe. Schier overal bestaat er de bodem
uit ijzerhoudende leem- en kleigronden, met schrale vegetatie,
en nergens in deze residentie is de bevolkingsdichtheid geringer
dan in deze districten. Misschien is echter verbetering in den
toestand dezer beide gewesten te verwachten van de uitgifte van
') Brumund, Yerhh. v. h. B. G. XXXIII. 144 v. 2) Boven, bl. 406.
3) Zie bl. 531.
woeste gronden in huur of in erfpacht, die in de laatste jaren
hier nog al belangrijk is geweest, en zieh op het einde van 1878
uitstrekte over 3580 bouws, schier uitsluitend voor de cultuur
van koffie bestemd *).
Belangwekkender en schooner is de weg die van Ngadiredja
zuidwestwaarts gaat en over den zadel tusschen den Telerep en
den Sindärä naar de residentie Bagelen voert 2). De afstand van
Ngadiredjä tot aan de grens bedraagt 6 J paal. Als men ruim een
paal op dien weg gevorderd is, zal men weldoen dien voor eenige
oogenblikken te verlaten voor eene wandeling naar het links van
den weg gelegen dorp Perot, waar de Tjandi Perot nog steeds
schilderachtig omklemd is door de tallooze luchtworteis van een
kolossalen vijgeboom, zoodat alles te zamen een zwaren cylinder
van steenen en stammen vormt, waartusschen ook de overblijfselen
van beeldhouwwerk fantastisch te voorschijn komen3). Ongeveer haiverwegen
tusschen Ngadiredjä en de grens ligt de desaDjoempriet ),
in welker nabijheid een zeer merkwaardig natunrverschijnsel onze
aandacht vraagt. Op de noordoostelijke helling van den Sindara
treedt, op eene hoogte van 1235 meters boven den zeespiegel, de
Prägä eensklaps als een waterrijke beek te voorschijn uit den
achtergrond eener grot, die aan den ingang zes meters hoog is ,
doch op een afstand van 9 tot 12 meters van de opening het
karakter krijgt eener spieet, die geheel met het daarin met groote
kracht opwellende water is gevuld. De wanden dezer kloof zijn
gevormd uit een conglomeraat van lava- en trachietblokken,
waarvan verschillende lagen over elkander liggen, de benedenste
meer uit grootere brokken, de bovenste uit fijnere, meer zand-
achtige stof gevormd, en vermoedelijk van verschillende uitbar-
stingen afkomstig. Deze merkwaardige en pittoreske piek wordt
‘) Koloniaal verslag voor 1879, Bijl. YY , bl. 25 vv. 2) Zie boven , bl. 57.
3) Over dezen Tjandi en den nabijgelegen Tjandi Pringapoes sprakik reeds
met een woord D. I I , bl. 68. Uit Jagor’s Reiaeskizzen, bl. 215, en de Residentie
Kadoe, bl. 2 , blijkt dat dit zonderlinge huwelijk van een levenden
boom met een oude tempelruine althans tot voor zeer weinige jaren nog niet
was ontbonden.
4) In het eerste deel van dit werk, bl. 90, in navolging van Junghuhn
minder juist „Djombret“ genoemd.