
Kali Anget is het oostelijk eindpunt van den grooten weg
die, te Bangkalan beginnende, geheel Madoera doorsnijdt, aide
voornaamste plaatsen des eilands: Balcga, Sampang, Pamakasan
en Soemenep, met die vorstelijke hoofdplaats verbindt, maar over
het geheel zoo dicht längs de zeekust voert, dat hij ons van het
centrale gedeelte des eilands nagenoeg niets te aanschouwen
geeft. Deze richting van den hoofdweg is zeker de voorname reden,
waarom wij bij de reizigers over Madoera altijd wederom be-
schrijvingen van dezelfde plaatsen ontmoeten, en de berichten
over het binnenland zoo buitengewoon schaarsch zijn. Wij kunnen
op onzen denkbeeidigen tocht slechts de wegen volgen waarop
ons werkelrjke reizigers zijn voorgegaan; maar zullen toch geene
enkele poging onbeproefd laten, om, waar het ons bekend is dat
iets belangrijks op grooteren afstand van den weg gevonden wordt,
dat längs dwarswegen en zijpaden te bereiken.
De hoofdplaats Soemenep is längs den geschetsten postweg negen
palen van Kali Anget verwijderd; wanneer men haar van deze
zijde nadert, bereikt men eerst, na vier palen te hebben afgelegd,
het in 1785 door de Compagnie gestichte fort, en een paal verder
de Europeesche wijk Maringan. Het fort, dat eene Vierkante
gedaante, steenen wallen en vier bastions heeft, zal thans wel
een paal van het strand der baai van Soemenep verwijderd zijn,
maar w a s, zegt m en , tijdens zijne stichting bjjna vlak aan zee
gelegen. Het strand moet hier dus nog in de laatste eeuw be-
langrijke veroveringen op de zee gemaakt hebben; zeker is het
dat de geheele streek, van de hoofdstad tot aan zee, uit alluviegrond
bestaat en op vele plaatsen zeer moerassig is. In den ziltigen
bodejn kan geen planteqgroei zieh ontwikkelen, en men ziet er
dan ook, in plaats van sawahs en onder palmen en bamboe-
halmen verscholen woningen, schier niets dan een onafzienbare
reeks van zoutpannen, onderscheiden in vorm en uitgestrektheid,
maar, evenals de sawahs, door djjkjes, „galangans“, ter hoogte
van anderhalven voet, omzoomd en van elkander gescheiden, en
daartusschen de dorpjes der zoutmakers, d ie , zonder eenige
schaduw, aan de gloeiende zonnehitte zijn blootgesteld. De be-
volking dier dorpjes is tot den aanmaak en de levering verplicht
en onder het speciaal toezicht van gouvernements-ambtenaren
gesteld. Zij ontvangt voor het geleverde zout f 10 perkojanvan
30 pikols, en wijdt den tijd die haar van de werkzaamheden voor de
zoutwinning overblijft, aan de vischteelt in dezelfde reservoirs, en
gedeeltelijk aan de vervaardiging der netten (kadjang) waarmede
het zout overdekt wordt, wanneer het regent terwijl het, na de
inzameling, nabij de pannen voor het drogen ligt uitgespreid.
De zoutmakers zijn betrekkelijk welgestelde lieden, maar vormen
een zeer geisoleerden stand; zij leven gewoonlijk onder elkander en
komen met de overige bevolking weinig in aanraking. Nadat in
1870 de zoutaanmaak te Tanara in Bauten en te Boender in
Pamakasan definief was ingetrokken, bleef Soemenep, waar de
zoutproductie steeds bijzonder overvloedig was geweest, als eenig
zoutetablissement op Java en Madoera over. Toen echter de
voorraad die nog in de depots der ingetrokken etablissementen
voorhanden was, allengs zeer begon te verminderen, bleek het
dat de pannen van Soemenep, die gemiddeld 24,000 kojans
’s jaars leveren, niet alleen in de op 44,000 kojans geraamde
behoefte konden voorzien. Dienvolgens is in 1875 tot het herstel
van het voormalige zoutetablissement te Ragoeng en Pengaringan
in het onderregentschap Sampang besloten ’).
Maringan geeft of ontleent zijn naam aan een riviertje, dat
zieh ten zuiden van die plaats in de baai van Soemenep stört.
Bij de monding van dit riviertje is eene tweede landingsplaats en
daarbij een tolhuis of zoogenaamde „boom“, daar de handeiswaren
längs de Maringan naar de stad worden opgesleept. Echter laat de
Soemenepsche reede veel te wenschen over. De baai is zeer
1 ) De bereiding van het zout en de geschiedenis van het zontmonopolie
is kortelijk besohreven D. I , bl. 622 v. en D. II , bl. 608 vv. In de laatste
jaren hebben ten aanziën der aanmaakplaatsen telkens nieuwe beschikkingen
plaats gevonden, waarvan een ©verzieht wordt gegeven in het Kol. Yerslag
over 1875, bl. 208. Tlit een en ander blijkt, dat de zoutaanmaak thans wel
niet rneer uitsluitend tot Soemenep, maar toch tot het eiland Madoerabeperkt
is. Ook de in 1875 ontworpen vestiging van een établissement te Gresik poetih,
waarvan, blijkens het Kol. Yerslag van 1879 , bl. 212, weder is afgezien,
toen een opzettelijk onderzoek had aangetoond dat de plaats daarvoor minder
geschikt was, zou geene inbreuk hierop hebben gemaakt. Zie wat bl 905,
noot 2, over de ligging van Gresik poetih gezegd is.