
landschap ru s t, en treffend zou, zonder de groene kegels die er
nit verrijzen, de overeenkomst der Dasar zijn met de zandwoes-
tijnen van Arabië en Afrika. Zelfs de wervelende zandhoozen
ontbreken er niet, wanneer in den drogen moeson het zand,
door de zonnestralen verhit en geelgekleurd, zieh in stofwolken
oplost, en de verticaal opstijgende luchtstroomen worstelen met
de horizontale richting van den heerschenden zuidoostenwind ; ja
soms roept dan zelfs de tooverstaf der Fata Morgana de ver-
rassende verschijnselen der zandspiegeling in het aanzijn. Hier en
daar ziet men zieh in de Dasar duinen van stuifzand vormen en
de sporen die de tred der bezoekers in het zand groef, worden
telkens weder nitgewischt. Niet slechts de vlakte bestaat uit zand,
ook de bergen die uit haar verrijzen, hebben zand tot eenig
zichtbaar bestanddeel. Welke ook de vaste gesteenten mögen
zijn die hunne blijvende vormen bepalen, tot in hunne diepst
ingesneden kloven, tot in hunne kraters zelfs, laat zieh niets
waarnemen dan zand. Alleen in den omtrek van den Brâmâ is
het zand vermengd met kleine lavabrokken, die uit den berg
zijn uitgeworpen.
Wanneer men den blik over de^ Dasar en längs den Batok
heen laat glijden, ontwaart men aan de overzijde den lageren
dwarsdam, die in het noordoosten het breede splijtingsdal van
de Zandzee afsluit. Door de dus gevormde opening heen ziet
men in het oosten den rookenden kegel van den Lamongan.
Voegt men daarbij, dat men, den blik zuidwaarts wendende, geheel
op den achtergrond, boven alle tusschenliggende hoogten, de
rookzuil ontwaart die uit den Smèroe opstijgt, dan blijkt het dat
men van den Tenger zes vulkanen kan gadeslaan, van welke hg
zelf, als zevende, het middelpunt vormt.
Yan den grooten kraterrand daalt men längs een zigzagvormig
pad, in de steile helling ingegraven, tot den bodem der Zandzee
af. De Brâmâ is daarbij onzichtbaar: hij ligt achter den Batok
verscholen en men moet de noordzijde van laatstgenoemden
omrijden om den pandâpâ te bereiken die aan den noordelijken
voet van den Brâmâ is opgericht, en tevens de grens aan wij st
tusschen de residentiën Pasoeroean en Probolinggo, die zoodanig
door de Dasar is getrokken, dat de toppen van Brâmâ en Kem-
bang tot laatstgenoemde behooren. Wij hebben hier de plaats
bereikt waar het thans in onbruik gerakende groote offerfeest,
de slamatan der Tengereezen aan den geest van den Brâmâ, eenmaal
in het jaar werd gevierd. Mannen, vrouwen en kinderen, in feestge-
waad gedost, verzamelden zieh toen aan den voet van den berg en
legerden zieh in eenige hutten, op de dorre zandvlakte opgesla-
gen. De opperpriester beklom den kraterrand, ontstak wierook en
wierp offers, uit rijst en andere spijzen bestaande, in den k ra te r, terwijl
hij den zegen van den grooten Dewâ Brâmâ, ook Dewä Soe-
nan Iboe genaamd, die geacht wordt in den krater te wonen,
over zijne beschermelingen inriep. Is het wonder dat de Brâmâ
allengs zijne heiligheid in de oogen der bevolking verliest, nu
hij telkens door nieuwsgierige vreemdelingen bezocht wordt; nu
om de opstijging door het mulle zand en de bewegelijke asch
gemakkeljjk te maken, een breede ladder tegen de helling gelegd
en van een leuning voorzien is; nu de krater zelf door leunin-
gen is omringd, die ook den meest vreesachtigen een veiligen blik
in de gapende kolk vergunnen? De kraterrand vormt een tame-
lijk zwarte, getande graat, die de ellipsvormige kolk omgeeft
en in het zuiden het hoogst is. Naar binnen daalt de rand s te il, met
eene helling van 50 of 60 graden, hier en daar nog steiler, ja
loodrecht, naar beneden. De kraterbodem, nog door geens menschen
voet betreden, ligt ongeveer 180 meters beneden den noor-
derrand. Uit eene menigte spleten in den afgrond stijgen dampen
omhoog, die de wanden met een gelen aanslag van zwavel
bedekken. De hoofdschoorsteen echter ligt aan de oostzijde,
waar- een geweldige dampzuil, aanhoudend bruisend en sissend,
opwelt, en, ten bewijze der groote kracht waarmede zjj zieh
aan den afgrond ontworstelt, zieh eerst ver boven den kraterrand
tot eene rookwolk uitbreidt.
Ofschoon het ons voornemen is, van den Tenger nog weder
in de vlakte van Pasoeroean af te d alen, willen wij toch een
vluchtig bezoek brengen aan het splijtingsdal, waardoor de weg
loopt die van de hoofdstad Probolinggo naar den Tenger voert.
De breedte van het splijtingsdal, tusschen den Penanjaän en den