
Te vier ure verminderde de hevigheid der uitbarsting, te vjjf ure
was alles gedaan. De natuur scheen tot hare gewone kalmte
teruggekeerd. Daar begint in den avond van den 12den October de
Galoenggoeng andermaal te brüllen. Wat de eerste uitbarsting
gespaard had, werd door de tweede verdelgd. De dorpsbewoners,
die in hunnen angst naar de heuvelen vluchtten die met de
graven hunner voorouders bedekt waren, zagen zieh ook daar door de
kokende golven van den steeds zwellenden stroom achterhaald,
en de heuvels zelven werden deels door het slijk overdekt,
deels door zijne drukking weggespoeld.
Nieuwe heuvels ontstonden, een nieuwe bodem werd gevormd,
•waaronder de oude 40 tot 50 voet diep beg^aven ligt. Slechts
hier en daar stak de kruin van een hoogen boom boven den
nieuw gevormden grond u it, en de weinige inboorlingen die aan
de verwoesting ontkomen waren, konden zelfs de plaats hunner
dorpen niet terugvinden. Het aantal der door beide uitbarstingen
vermeide kampongs wordt op 114, dat der omgekomene menschen
op 4011 geschat ').
Na meer dan 50 jaren is het leven teruggekeerd op dit tooneel
des doods; maar de sporen der aangerichte verwoesting zijn niet
uitgewischt. Het vereischt echter het geoefend oog eens kenners om
te onderscheiden wat in de eigenaardige verschijnselen die de beschre-
ven vlakte kenmerken, aan deze jongste uitwerping moet geweten
worden; wat als het werk van vroeger uitbarstingen moet worden
beschouwd. Want het is stellig een dwaling, wanneer men de
uitbarsting van den Galoenggoeng in 1822, de eenige die bekend
is, ook voor de eenige houdt die ooit heeft plaats gehad. Het
meest in het oogloopend kenmerk der vlakte: de duizenden, schier
allen geheel op zieh zelf staande heuvels die haar bedekken, kan
niet enkel uit de jongste uitbarsting verklaard worden. Allen
zijn zij gevormd uit hoekige vulkanische rotsklompen, getuigen
van de kracht die de stukken van den door zijne uitbarstingen
gedeeltelijk verbrijzelden berg in alle richtingen tot op verbazenden
afstand wegslingerde. Maar tusschen de oude steenheuvels en de
in 1822 gevormde is nog een kennelijk onderscheid, dat zieh
evenzeer tot de vlakke deelen van het uitwerpingsterrein uitstrekt.
De oude grond i s , ten gevolge der vergevorderde verwering, met
vruchtbare bruine aarde bedekt, die de hoeken tusschen het ge-
steente heeft aangevuld, en sedert lang met nieuwe bosschen of
cultuurgewassen getooid is, terwijl in de uitwerpselen van 1822
de verwering der steenen nog nauw is aangevangen en de ver-
harde donkergrauwe massa die als slijk van den berg afdaalde,
nog slechts een jongen plantengroei van alang-alang en glagah
en klein struikgewas draagt.
Omstreeks haiverwegen tusschen Tasik Malaja en Singaparua
wordt de weg gesneden door de Tji Koenir, de voornaamste beek
der vlakte, die, uit de spieet van den Galoenggoeng afdalende,
zieh in maeandrische kronkelingen door schier ondoordringbare
glagah-bosschen een weg baant naar de Tji Woelan, terwijl zij
voor 1822 hare wateren naar de Tji Loseh voerde, die zieh later
met de Tji Tandoewi vermengt. Ook de reiziger die den krater
van den Galoenggoeng bezoeken wil, heeft eene zware taak te
vervullen, en het kapmes eener inlandsche voorhoede moet hem
behulpzaam zijn, om den tocht binnen het bereik zijner krachten
te brengen. Daarentegen is de hoogte die bestegen moet worden,
niet zeer aanzienlijk; want terwijl de geheele berg zieh niet verheft
boven de overige toppen der keten waartoe hij behoort, en die
zieh nergens hooger dan 1800 meters schijnt te verheffen, ligt
de krater aanmerkelijk lager, in eene zijdelingsche spieet, die ver
onder den hoogsten top van den berg een aanvang neemt. Die
spieet is aan beide zij den door een steilen rots wand begrensd
en loopt, gedurig in breedte toenemend, benedenwaarts, tot zij
zieh in het vlakke land verliest. Het is of een langwerpig stuk
uit de helling van den berg is uitgescheurd; maar de dus ont-
stane kloof is sedert lang weder van den bodem tot de randen
met dicht geboomte bedekt. Niets doet hier dus de aanwe-
zigbeid van een krater vermoeden, dan alleen de bewegelijke,
bleeke nevelen, die men soms in de hoogste deelen der kloof uit
het donkere groen van het bosch ziet opstijgen, en die, daar zij
zieh ook bij volkomen heldere lucht vertoonen, gemakkelijk als