
aanschaffen van een stoombaggermolen voor Tjeribon is bedacht
geworden ‘).
Wanneer men Tjeribon van de reede gadeslaat, vertoont zieh
achter de stad de hooge berg Tjerimai, ook vaak de berg van
Tjeribon genoemd, die wel is waar zuidwaarts met Java’s cen-
traal gebergte verbonden is, maar, daar hij naar het westen, noor-
den en oosten door zieh tot aan het strand uitstrekkende en
slechts door enkele voorbergen en heuvelrijen afgebroken vlakten
omgeven is , alle gezichtspunten in de noordelijke helft der resi-
dentie beheerscht en veel naderbij schijnt te zijn, dan werkelijk
het geval is a).
Alvorens Tjeribon te verlaten hebben wij nog eene merk-
waardigheid in den omtrek te bezoeken, die zelden door de
reizigers wordt onbezien gelaten. Behalve den grooten postweg
die recht nit het westen van Karang Sambong naar Tjeribon gaat
en zieh oost-zuidoostwaarts in de richting van Tagal voortzet,
heeft Tjeribon door den ons reeds bekenden noord-noordwestwaart-
schen weg verbinding met Indramajoe en door een zuid-zuidwest-
waartschen met Koeningan. Aan laatstgenoemden lig t, op twee
palen afstands van Tjeribon, bij de desa Soenja Itag i, een lust.
verblijf van Sultan Sepoeh, dat door de Javanen voor een won-
der van bouwkunst en tuinaanleg gehouden wordt. Men past er
zelfs het in honderd vormen bij allerlei gebouwen in de meest
versehillende streken van den aardbodem voorkomende sprookje
op toe, dat den bouwmeester — in dit geval een vreemdeling
uit China —• na de voltooiing de oogen zouden zijn uitgestoken,
opdat hij buiten staat zou zijn een tweede zoodanig wonder te
stichten. Ofschoon ook deze vorstelijke lusthof, gelijk alles van
dien aard op Java, slechts gebrekkig onderhouden is, verdient
hij echter een bezoek om dezelfde reden waarom de vreemde-
*) T. v. K. I. 1857, EL 258; Kol. versl. 1871. 118, 1872. 112,1873. 149,
1874. 131, 1875. 134, 1876. 131, 1877. 147, 1878. 134."
*) Yandaar de onzinnige voor Stelling van Tjeribon, van de reede gezien,
op eene plaat in J. C. Baane’s „Reis naar Oost- Indie,“ waar de stad, die
er ook al heel zonderling uitziet, onmiddellijk aan den voet van den Tjerimai
gelegen schijnt, en men längs de helling en tot nabij den top van den overi-
gens geheel kalen berg iT. B. 23 boomen teilen kan.
ling die te Baden-Baden komt, zelden een ritje naar het lust-
slot Favorite zal verzuimen, — omdat het zoo wonderlijk en on-
genjmd is. Er is weinig op Java te zien dat zoo dikwjjls en
zoo omstandig beschreven is ‘); — bewijs genoeg dat het vreemd-
soortige zoo wel zijn prikkel heeft als het schoone. Ook ik mag
er niet van zwijgen, maar zal trachten zoo kort mogelijk te zijn.
Een rijpad voert van den grooten weg naar een vrij ruim
plein , waarop men tusschen de breedgetakte wariengienboomen
een aarden wal ontdekt met drie openingen. Grij gaat de mid-
delste binnen en bevindt u voor een vijver, niet veel meer dan
een modderpoel, maar met heerlijke lotusbloemen bedekt. Uit
dezen vijver verrijst een rotsvormig gebouw, dat als voorportaal
kan beschouwd worden tot het deels van metselsteenen, deels
van hout opgetrokken, doch almede een rots nabootsend hoofd-
gebouw, waarvan het echter gescheiden is door een doolhof van
nauwe donkere gangen met kleine poorten en bamboezen brug-
geljes. De toegangen tot dien voorbouw worden gevormd door
twee smalle wenteltrappen, die längs een aaneenschakeling van
nagebootst grotwerk en kunstmatige.stalaktieten voeren, hier met
mythologische monsters en Hindoe-tempeltjes in baksteen, ginds
met Europeesche borden en Chineesche of Japansche bloempot-
ten in allerlei vormen versierd, een paar malen ook afgewisseld
door vertrekjes die met tichels van Delftsch aardewerk bekleed
zijn. De gangen en poortjes voeren deels naar onderaardsche
holen, deels naar het binnenste van het hoofdgebouw, deels
ook met trappen naar boven, waar op den top van het geheel
een zeer klein koepeltje is opgericht, nauwelijks groot genoeg
om aan twee personen te gelijk het genot van het schoone ver-
gezicht te schenken. Het hoofdgebouw, dat in drie afdeelingen
gesplitst is, bestaat uit een verbazend aantal kamertjes en donkere
schuilhoeken, waarin men hier en daar nog de overblijfsels
van rustbanken aantreft, die den Sultan, als hij hier met de
schoonen van zijn harem vertoefde, tot wellustig genot noodig-
•) Van Sevenhoven in T. v. N. I., II. f 323; Junghuhn in Reisen durch
Java. 239, en T. v. N. I., VI. 2. 365; van Hoevell, Reis, I. 76; Buddingh,
JN. ü. I ., I. 134; v. Rijckevorsel, Brieven. 335.