
de geheele stad Utrecht, voor zoover zij door hare singels oni-
sloten wordt, kunnen bevatten, en vereischt een groot uur tjjds
om het rond te wandelen. Maar mag het inderdaad een stadsplein
heeten ? Eigenlijk even weinig als Nieuw-Batavia een ware stad is.
Het Koningsplein is een uitgestrekt groen veld in den vorm van een
trapezium, .te midden van een uitgestrekt met villa’s bezaaid
park. De schier onafzienbare vlakte doet de toch reeds läge
huizen en woningen die haar omringen, schier geheel in het
niet wegzinken, waardoor ze iets onbehageljjk ongezelligs knjgt.
Längs de huizen die haar omzoomen, loopen goede met boomen
beplante wegen. De overige ruimte is grootendeels met de krui-
pende planten van Djoekoet kamaloean of Kruidje roer-me-niet
(Mimosa pudica) bedekt. Desniettemin is het Koningsplein eene
geliefkoosde uitspanningsplaats voor den beau monde van Batavia,
en wordt het vooral des avonds druk door equipages, ruiters
en wandelaars bezocht. De westzjjde van het plein diende,
zoo lang de Bataviasche Race-club bestond, voor de door haar
gehouden- wedloopen, en er stond toen op dat gedeelte eene op
palen gebouwde houten loods, op eenigen afstand omgeven door
eene groene heg, en voor de toeschouwers bestemd. Doch de
Race-club is den weg gegaan van al het ondermaansche en de
loods en renbaan zijn verdwenen. Ieder echter d ie , met sehrijver
dezes, dit uitheemsche vermaak vervelend acht en voor bet pjjn-
ljjk gezicht van afgejakkerde paarden en uitgemergelde jockey’s
geene vergoeding vindt in de spanning, door de daarmede verbon-
den weddenschappen veroorzaakt, zal gaarne toegeven dat het
Koningsplein voor dit gemis ruim is schadeloos gesteld door
het verrjjzen, op de plaats der stallen van de Race-club, van het
reeds met een woord vermelde gebouw, voor de vergaderingen
en de rjjke collection van het Bataviaasch Genootschap van
Künsten en Wetenschappen bestemd.
HetBataviaasch Genootschap is de oudste vereenigingvoordebeoe-
fening der wetenschappen buiten Europa, en mocht den lsten J u n i
1878, onder veelzjjdige belangstelling der geleerde wereld, het feest
van zijn honderdjarig bestaan op schitterende wjjze vieren. Riet alle
perioden zjjner langdurige werkzaamheid zijn even luisterrjjk geweest,
en in het laatste treurige tijdperk der Compagnie was het ingedom-
meld en bleef slapen tot het door Raffles uit zijne sluimering werd
gewekt. Maar van dien tijd af heeft het eene vlucht genomen, zooals
door zijne stichters zelven gehoopt noch voorzien kon worden. Hetisnu'
21 jaren geleden, dat ik in eene reeks van artikelen in het Tijdschrift
»de Gids“ de lotgevallen van het Genootschap en zijne Verdiensten
voor de kennis van den Indischen Archipel heb geschetst '), en
niets zou mjj aangenamer geweest zijn, dan wanneer ik het op
den dag zjjner feestviering eene omgewerkte en tot den huidigen
dag bjjgewerkte schets zjjner lotgevallen en verrichtingen als
feestgave had kunnen aanhieden. Zij wäre het beste bewijs
geweest mjjner erkentelijkheid voor hetgeen ik ook voor mjjne
eigene Studien aan het Genootschap verplicht ben, de waardig-
ste hulde die het in mijne macht stond te bewijzen aan de
verdienstelijke mannen die de Yerhandelingen en het Tjjdschrift,
door het Genootschap uitgegeven, tot eene onuitputteljjke voor-
raadschuur gemaakt hebben voor de kennis der Geographie,
Ethnologie, Geschiedenis, Antiquiteiten, Literatuur en Linguistiek
van den Indischen Archipel, en onder welke de te vroeg ontslapen
Cohen Stuart als eene ster van de eerste grootte heeft geschitterd.
Ook de wijze zelfbeperking, die, sedert de oprichting der Natuur-
kundige Yereeniging te Batavia in 1850, het Bataviaasch Genootschap
zieh allengs en eindeljjk geheel van het terrein der Natuur-
kundige wetenschappen deed terugtrekken, om het aan de jongere
zuster over te laten, zou mjjne erkenning en hulde verdiend
hebben; want ook op het gebied der wetenschappen is hooge
voortreffelijkheid slechts door verdeeling van den arbeid tebereiken.
Maar juist op het tijdstip waarop ik zoo gaarne aan dit denkbeeid
uitvoering had gegeven, was door eene noodlottige onge-
steldheid mjjne hand verlamd, zoodat de pen aan mijne uitgeputte
vingeren ontgleed.
Hier is het zeker allerminst de plaats om over de geschiedenis
van het Genootschap in bijzonderheden te treden; maar wel mögen
wjj eenige oogenblikken stilstaan bij zijn Museum, dat onder
‘) Gids voor 1857, D. I. 217. 356. 687 D. II. 375.