
De eigenlijke Kota ligt ten Noorden van al de genoemde
kamponga en heeft grootendeels het aanzien van een Hollandsch
stadje, met rechte straten, die vroeger met tal van nette woningen
prijkten. Voor zoover deze nog door Europeanen of afstammelingen
van Europeanen bewoond worden, die te zamen hier nog ruim
tachtig huisgezinnen teilen, hebben zij hun günstig voorkomen
veelal bewaard; maar voor zoo ver zij door vreemde Oosterlingen
betrokken zijn, hebben zij doorgaans een vervallen en morsig
voorkomen. De meeste Europeanen die hier wonen, zijn personen
die er na volbrachten diensttijd in stilte van hun pensioen leven.
Het voormalige, thans door den adsistent-resident bewoonde
residentiehuis, dat nabij de aloen-aloen en aan de rivier ligt, is
ruim, maar heeft geheel het karakter van een ouderwetsche
Holland8che woning. Om de aloen-aloen liggen ook als gewoonlijk
de dalam van den Regent en de moskee. De laatste heeft een günstig
voorkomen en de verschillende daken die zieh, als gewoonlijk,
het een boven het ander verheffen, zijn met pannen gedekt.Van
de aloen-aloen voert eenbreedehoutenbrugoverdeKaliDjapara,
die hier ruim 50 voeten breed is.
De grootste merkwaardigheid van Djapara zijn de overblijfselen
van het oude fort, dat men, den weg die denpasar snjjdt, längs
den rechter rivieroever volgende, nabij hare uitwatering bereikt.
Die weg loopt over een der ribben van den Moeriä, die zieh door
de stad heen tot aan de rivier uitstrekt, en waarop ook de
Europeesche begraafplaats lig t, die in zeer vervallen staat verkeert
en geheel met gras en struiken begroeid is. Het fort is gebouwd
op het uiteinde van die rib, op eene hoogte van omstreeks 50
voet, en biedt van zij ne muren, die alleen nog zijn staande
gebleven, een heerlijk uitzicht op de Java-zee. Bij zeer helder
weder kan het oog van hier de Karimon-Djawa eilanden bereiken,
eene groep van 24 eilandjes, waarvan alleen het grootste bewoond
is en bestuurd wordt door een posthouder, die onder den resident
van Djapara staat.
Wanneer het fort te Djapara gebouwd is en of werkelijk de
grondslagen van den bouw, gelijk sommigen beweren ') , door de
Portugeezen gelegd zijn, durf ik niet beslissen. Yalentijn zegt
dat het in 1708, bij de verlegging van het hoofdkantoor naar
Samarang, grootendeels is ontmanteld ') , maar als ik zijne bedoeling
wel begrjjp, is de toen gebouwde nieuwe woning vanhetopper-
hoofd, met den pagger die haar omgaf, binnen de enceinte van
het oude fort geplaatst. Na zijn tjjd hebben nieuwe veranderingen
plaats gehad, die wij evenwel in de schaarsche berichten niet in
bijzonderheden kunnen volgen. Toen Stavorinus in 1774 Djapara
bezocht, lag de residentswoning reeds bij de aloen-aloen, geheel
afgezonderd van het fort, welk laatste hij beschrijft als driehoekig,
met 6en bastion naar de zee en twee naar het land gekeerd,
terwijl de poort zieh bevond in het midden der courtine die de
beide laatste verbond. Het was toen goed onderhouden en met
onderscheiden stukken van verschillend kaliber beplant2). In
1830 is het fort, dat alle strategische waarde verloren had, wegens
den bouwvalligen toestand waarin het geraakt was, van binnen
gesloopt3), zoodat thans alleen de klipsteenen muur metdedrie
bastions, zonder geschut maar van 36 schietgaten voorzien, in
stand is gebleven 4). Die overblijfselen geven den indruk dat zij
den tand des tijds nog lang zullen kunnen weerstaan, tenzjj
men mocht willen overgaan tot de opzettelijke slooping eener
sterkte, nutteloos voor de verdediging van Java en gevaarlijk zoo
een vijand er zieh in nestelde 5).
Voordat wij Djapara verlaten moet ik nog een woord zeggen
over de wijze waarop hier zeker feest, b ä d ä l o m b a n ge-
naamd, gevierd wordt. Men geeft dezen naam, misschien ook wel
elders, maar toch meer speciaal te Djapara, aan den achtsten
dag der maand Sawal (Sjawwal), d. i. den blijden dag volgende
op de s a w a l a n of de zesdaagsche vasten der maand Sawal,
die als de toegift van de groote vasten der maand Ramelan wordt
beschouwd 6). De viering van dien dag heeft ook elders plaats,
maar zöd, dat zij zieh bepaalt tot een slamettanofoffermaal van
k e t o e p a t , d. i. van njst met een weinig zout gaar gestoomd
') Yalentijn, IV. I. 28. 2) Stavorinus, vert. van Wilcock, II. 147.
) Kussendrager, Java, 273. 4) Bleeker in T. v. I , J850. I 39
6) De Vaynes van Brakeil, Verdedig. van N. I. 3 3 7 . ’
6) Vgl. boven D. I , bl. 396,