
sehen den kring der lansen opgehangen en een bos padiatroo
wordt in brand gestoken; want azijn, water en vuur zijn noodig
om het wild te bereiden, dat de bruidegom, als hij zijn bruid be-
zoekt, van de jacht zal medebrengen. Na dit alles verwijderen de
zeven mannen zieh en laten het beeid over aan de hoede van
een schorpioen en een spin, die er links en rechts als wachters
aan gebonden zijn. Bij de terugkomst der zeven mannen in de
kampong moeten alle vrouwen rijst stampen, en het feest wordt
met een offermaal besloten. Den volgenden dag worden de gra-
ven der voorouders door de mannen bezocht.
E r zijn tallooze zaken die voor den Badoewi boejoet, dat wil
zeggen vöor hem, om eene of andere fantastische reden, onheil-
spellend en hem daarom, vaak van oudsher, ontzegd zijn.
Ook deze vorm van bijgeloof is algemeen onder de heidensche
volken van den Archipel, en is op verre na niet uitgeroeid
onder de bekeerden tot den Islam '). Het verbod betreft in vele
gevallen het gebruik van zekere spijzen of dranken, dikwjjls
ook het betreden van bepaalde plaatsen of het deelnemen aan
zekere handelingen, en het geldt nu voor sommige familien, dan
voor den geheelen stam, nu onder bepaalde omstandigheden, dan
voor altijd. Bij de Badoewi’s schijnt het boejoet zieh buiten-
gemeen ver uit te strekken, misschien ook ten deele als een
middel om hunne afzondering van de omringende bevolking te
handhaven. Het is bij hen boejoet rijst anders dan op sawah’s te
telen, in rijst te handelen, rijst buiten ’shuis te koken, sommige
spjjzen gekookt te nuttigen, apen, herten, geiten en sapis te
eten en te slachten (terwijl daarentegen het vleesch van kidangs,
bantengs, buffels, kippen en eenden niet verboden is), tepaard
te rijden, lastdieren te gebruiken, andere kleuren dan wit, zwart
en blauw te dragen, de legersteden met rotanmatten en g ro o te
rolkussens te bespreiden, kleederen te dragen van stoffen die
niet door hen zelven vervaardigd zjjn, tabak te rooken of te
*) Het b o e jo e t is het ta b o e der Zuidzee-eilanden, het p a l i der Dajaks,
het p am a l i der Boegineezen en Maleiers, het k a s i p a l l i der Makassaren,
het f a d i der Malegassen, het ro b o e der Bataks, het leo der Timoreezen,
het p o s a n der Alfoeren, het a n g k e r der Javanen en het s a r e b i der
Balineezen.
kauwen, goud in ontvang te nemen, de schrijfkunst te beoefe-
nen, de huizen anders dan met kirai ') te dekken en velerlei
andere zaken meer 2). Ook is het den Badoewi’s niet geoorloofd
te gelijk meer dan eene vrouw te huwen. Is een der echtge-
nooten gestorven dan moet de overlevende drie jaren ongehuwd
blijven. Echtscheidingen zijn, zoo al niet onbekend, ten minste
hoogst zeldzaam.
Intusschen achten de Badoewi’s het niet noodig, dat de strenge
eischen van hunnen godsdienst en hunne eigenaardige gebruiken
door alle leden van hunnen stam worden in acht genomen. Zij
zijn tevreden wanneer zij slechts door een kleine kern volko-
men zuiver en ongeschonden bewaard worden, en gunnen aan de
overigen eene veel grootere mate van vrijheid. Hierop berust de
onderscheiding tusschen de djelema dalem en de djelema loe-
war, d. i. de binnen- en de buitenmenschen. De eersten mögen
slechts uit vCertig gehuwde mannen met hunne huisgezinnen
bestaan; wordt dit aantal overschreden, dan gaan de overigen
over tot de djelema loewar, die in de naburige dorpen gemengd
onder de Mohammedaansche bevolking leven en de voorschriften
van hunnen godsdienst slechts behoeven in acht te nemen, voor
zoover de omstandigheden dit gedoogen.De djelema dalem bewonen,
volgens de laatste berichten, de kampongs Tji Beo, Tji Kertawana
en Tji Samodor. Men kan echter niet zeker zijn dat dit nog heden
het geval i s , daar verhuizingen onder de Badoewi’s zeer dikwijls
voorkomen. Kanekes, Rawajan, Tji Kesik, in vroegere berichten
als woonplaatsen dezer lieden voorkomende, zijn het thans
niet meer; andere soms als zoodanig vermelde kampongs zijn het
slechts voor zoover ze gedeeltelijk door djelema loewar bewoond
worden.
In de kampongs der djelema dalem zijn alle huizen even groot
en geheel op dezelfde wijze op houten stijlen eenige voeten boven
den grond gebouwd, terwijl het front onveranderlijk öf naar het
noorden öf naar het zuiden gericht is. De woning van het dorps-
■) Dl. I. 565.
s) In de opgaven omtrent hetgeen boejoet is heerscht veel verBchil, vooral,
zoo het schijnt, omdat eenige schrijvers aan sommige verbodsbepalingen eene
te wijde strekking geven.