
maar dit verhindert niet dat Poerwaredja met zijne talrijke bevolking
tot de schoonste plaatsen van Java behoort, gelijk het ook tot
de günstigste voor de gezondheid gerekend wordt. In de kampong
Brenkelan aan de noordzijde der hoofdplaats, längs den weg
naar Loano, wordt des Zondags en Donderdags, en te Gedong
Kebo aan de zuidzijde wordt des Dinsdags en Yrijdags pasar
gehouden. Yooral de pasar van Brenkelan heeft een grooten
naam en wordt druk bezocht, daar hij door de vele takken van
inlandscbe nijverheid die te Poerwaredja bloeien, rykelijk voor-
zien wordt van al wat aantrekkelijk is in de oogen der bevolking.
Weven; blauwverwen, batikken, touw slaan; netten breien,
matten vlecbten, geelgieten, steenen en pannen bakken, meu-
belen maken, olie persen en vervaardiging van deloewang of Ja-
vaansch papier zijn de voornaamste takken van nijverheid die te
Poerwaredja worden uitgeoefend. De laatstgenoemde industrie is
hier, gelijk elders, schier geheel in handen der geestelijkheid')•
Aan de reizigers die Poerwaredja bezoeken, is een uitstap
naar den 5 4 6 palen oostwaarts van daar in het Kelir-gebergte,
district Loano, gelegen Goenoeng Wanggi bijzonder aan te bevelen.
Hij is een der hoogste toppen van dit gebergte en verheft zieh tot
ongeveer 700 a 800 meters. Men wijst er het graf van Raden
Djamboe, een Mataramschen prins, die het eerst den Islam in
Bagelen zou hebben verkondigd, en hier een tempel stichtte, waarvan
de plaats, ten westen van het graf, door twee groote steenen,
overschaduwd door heerlijk bloeiende boomen, is aangewezen.
Bij het graf bevinden zieh nog twee kleinere, waarin de priesters
begraven liggen die Raden Djamboe in zijne taak behulpzaam
waren, en binnen de omheining van het graf werd ook het
stoffelijk overschot van Raden Toemenggoeng Pringgä Di Wirä,
een vroom man uit Loano, op zijn eigen verlangen ter aarde
>) Ygl. over het inlandsche papier. D. I. bl 591. De hier over Poerwaredja
medegedeelde bijzonderheden zijn getrokken uit Bleeker, T. v. N. X., 1850. II.
79 ; Buddingh, N. O. I., I. 187, 189; Koorda van Eysinga, Ld. en Yk. III. 3. 60;
Atlas van Bagelen. 34, 38; de Yaynes van Brakell, verdediging enz. 293
v.; Losse aanteekeningen in T. v. N. I., 1860. I. 204, en wat de pupillen-
school betreft T. v. N. I. 1850. II. 71; 1851. L 89; 1856. II. 133.
besteld. „Goenoeng "Wanggi“ wordt door de inlanders verklaard:
„berg waarvan de heilige geur des geloofs is uitgegaan.“
Eene andere mevkwaardigheid van dezen berg bestaat daarin,
dat hij volgens de meening der Javanen de eenige plaats is
waar eene soort van waroeboom groeit, die onder den naam van
Waroe Goenoeng Wanggi bekend is , en bijzonder geschikt
wordt geacht voor het maken van lanssohachten, zoodat eene en-
kele schacht van dit hout met 30 a 40 gülden betaald wordt.
De grootste stammen zijn 25 a 30 voet hoog en hebben 24 a
30 rijnl. duimen in omtrek. De stam groeit recht op en heeft
een grijswitte kleur en een sterk vertakten top; iedere stam
levert van 4 tot 8 schachten. Bij het kappen der boomen worden
zeer bijzondere voorzorgen in acht genomen. Eerst wordt de kruin
afgehouwen en daarna de stam van onder tot boven in tweeen
gespleten, maar zorgvuldig met banden bijeengehouden, totdat
de 6ene helft aan den voet is afgehakt, waarna zij met veel voor-
zichtigheid naar beneden wordt gelaten; want indien zij viel zou
zij alle waarde verloren hebben. Daarna wordt evenzoo met de
andere helft gehandeld. De schachten. uit dit hout vervaardigd
worden ook steeds met denzelfden eerbied behandeld. In de
familie der regenten van Poerwaredja worden er twee bewaard,
die met edelgesteenten bezet zijn en ieder hun eigen naam
hebben, zooals trouwens dikwijls bij in bijzondere aebting staande
wapenen het geval is.
Een wonderlijke legende is met deze waroeboomen verbonden
en wordt als grond hunner heiligheid aangevoerd. In ouden tijd
zou een persoon, met bovennatuurlijke kracht begaafd (waarschijn-
lijk een sangtäpä), op dezen berg gewoond hebben. Eens was hij
door de hem vijandige bewoners van den omtrek in het nauw gebracht
en toen het hem aan middelen tot verwering begon te falen,
liet hij een groote slang uit de lucht vallen, ving ze en hieuw ze in
tweeen, begroef het bovendeel, maar plantte den staart in den
grond. Deze schoot onmiddellijk wortel en bracht in een ommezien
een waroeboom voort, uit welks hout hij de lansschachten ver-
vaardigde waarmede hij zonder moeite zijn vijanden overwon *).
') T. v. E. I. 1860. I. 205 v,
III.