
op, doch slaan nu spoedig een zjjpad in naar de kampong Tji
Boengoer, vanwaar wij den bezwaarljjken tocht in de richting
van de Tji Oedjoeng vervolgen door een wildernis van alang-alang
en glagah, afgewisseld door kreupelhout, waar tusschen zieh
hier en daar een reusachtige gomelastiekbooml) verheft. Bij
het doorwaden van de Tji Manoek verlustigen wij ons in
den aanblik van een kleinen, maar liefelijken waterval, en te
midden van het hooge rietgras wij st men ons de grot Karang
penganten, waarin geen inlander den moed heeft zieh neder
te laten, omdat eene legende meldt, dat hier een jeugdig echtpaar
een droevigen dood vond. Den man kostte de poging het leven
om in die grot vogelnesten in te zamelen , en de trouwe gade door-
stak zieh , als een andere Thisbe, bij het lijk van hären echtvriend.
De gewone weg naar de Badoewi’s bereikt de Tji Oedjoeng bij
Bodjong Menteng en gaat vandaar verder naar Dangdang; het is
echter den vriend van natuurschoon aan te raden, alvorens hij
Bodjong Menteng bereikt, een zijpaadje rechts in te slaan, waardoor
hij het gebied van het district Paroeng Koedjang betreedt, om
het een weinig lager aan de rivier gelegen Parakan Besi te bezoe-
k e n , een levendige en welvarende kampong, met nette woningen,
wuivende kokospalmen en prächtige rijstvelden, die u reeds bij
het afdalen in het dal door een heerlijken aanblik beloont, maar
slechts met moeite bereikt wordt over een smalle bamboebrug,
hoog boven de rivier gespannen, en aan de beide uiteinden
hangende op groote waroeboomen, die zieh horizontaal over het
water welven. Van Parakan Besi gaan wij vervolgens, berg op
berg af, door een prächtige boschstreek, tot zieh eensklaps aan
onze linkerhand een wonderschoon berggezicht voor ons opent,
waar wij tot in een eindeloos verschiet heuvel aan heuvel en
bergtop aan bergtop zieh met scherpe lijnen aan de lucht zien
teekenen. Nu volgt een lange, steile daling en het doorwaden
van de Tji Seke, waardoor wij het kleine plateau van Tji Awi
bereiken, dus genoemd naar het riviertje dat hier de grens der
districten Paroeng Koedjang en Lebak en tevens van het gebied
der Badoewi’s vormt.
*) TJrostigma karet. Zie Dl. I. 152.
Over de Badoewi’s zou veel zijn mede te deelen. Met de over-
leveringen en gissingen omtrent hun naam en afkomst, met de
beschrijving en de poging tot verklaring hunner zonderlinge
begrippen en gebruiken, zou men een boekdeel kunnen vullen.
Doch het onderwerp is overbekend, alles wat men omtrent hen
weet en gist is tot vervelens toe herhaald, en slechts volledig-
heidshalve waag ik mij aan een uiterst vluchtige schets.
De Badoewi’s zijn een levende antiquiteit. Zij zijn echte Soenda-
neezen, maar die den Islam niet hebben aangenomen, — een gering
overblijfsel van dat deel der bevolking dat zieh tegen de nieuwe leer
zoo lang hardnekkig bleef verzetten en meer en meer naar de
diepste en ontoegankelijkste schuilhoeken van het gebergte terug-
week '). De naam Badoewi’s wordt hun alleen door de buiten-
wereld gegeven, en schijnt niets anders te zijn dan het Arabische
badawi, ons bedowijn, dat de woestijnbewoners aanduidt, die
van vaste woonplaatsen verstoken zijn. Het is zeker niet onwaar-
schijnlijk dat de strijders voor den Islam, door Arabieren aan-
gevoerd, dien naam op de bewoners der zuidelijke wildernissen
hebben toegepast; in allen gevalle is deze verklaring van den
naam onder de tot nog toe voorgestelde de eenige die de ver-
werpelijkheid niet op het voorhoofd draagt. Zelven noemen zieh
de Badoewi’s , volgens de meeste berichten, eenvoudig naar de
dorpen die zij bewonen en geven zij zieh geen collectieven naam.
Van Hoevell geeft echter als zoodanig d j e l e m a d a n g k a , Koor-
ders o e r a n g p a r a h i a n g op; beide namen kunnenbeteekenen
„menschen die de daemonen vereeren“ 2). Zeker is het althans
dat de Badoewi’s werkeljjk nog den godsdienst hunner heidensche
voorouderen belijden en den Islam verafschuwen, ofschoon zij
zijn invloed niet geheel hebben kunnen weren. In de geloofsbe-
lijdenissen die zij aan v. Hoevell mededeelden, komt Allah als
hoogste godheid en ook de naam van Mohammed voor; maar
0 Zie Dl. II. 239, 272; vgl. Dl. I. 351, 356.
a) Dangka schijnt ongeveer hetzelfde te beteekenen als het Jav. boeta, wat
ik opmaak uit de vergelijking der Woordenboeken van Geerdink enßiggin v.
De laatste schijnt de uitdrukking djelema dangka te kennen, maar geeft den
indruk van te meenen, dat ook deze naam door de Mohammedanen aan de
Badoewi’s gegeven wordt.
III. 9