
de vele bijgebouwen ruim en welingericht, het logement goed
gelegen en goed onderhouden, de woning van den Assistent-resident
welgebouwd en de rneeste Europeesche woningen net en bevallig
van voorkomen. Zoowel de zij wegen en voetpaden als de hoofd-
weg zijn aan beide zijden omzoomd door heggen van rozenstrui-
ken, van gandaroesa, van beloentas *) en andere bloeiende heesters.
Achter deze keurig onderhouden heggen staan de nette bamboe-
huisjes der inlanders, ieder door zijn tuintje omgeven, regelmatig
in rijen geschaard. Längs de noordzijde van de negerie stroomt
door haar diep ingesneden bed de bruisende Tji Peles, die
Soemedang van heerlijk drinkwater voorziet, en längs hare boor-
den loopt een fraaie wandeldreef, die door de fijne vederen
van het spichtige bamboeloof wordt beschaduwd. De bevolking
heeft een günstig voorkomen en men zegt dat de vrouwen van Soemedang
de schoonste van Java zijn s).
Maar ook het heerlijke Soemedang is niet verschoond van de
eilenden des levens; de plaaggeesten die het den Javanen zoo bitter
maken, kiezen ook hier soms hun zetel. Bekend is de geest
Gandaroewa, dien de inlanders zieh voorstellen als een lang en
gezet man, met zwaren witten baard en knevels, die zieh ophoudt
in de hoogste boomen en soms ook zijn intrek neemt in de
woonerven, en er dan vermaak in schept, onziehtbaar voor het oog
der menschen, met steenen te werpen en sirih te spuwen. Gelukkig
is hij bijzonder bevreesd voor zwijnenvleesch, zoodat men door een
stuk daarvan in de nabijheid op te hangen, hem uit zijn schuil-
hoek verdrijven kan 3). Maar dit middel schijnt niet algemeen
bekend te zijn, _daar het blijkt dat men in sotnmige gevallen
tot het afbreken der door het spook bezochte woning moest
overgaan, als eenig middel om er van bevrijd te raken.
In 1831 heeft een zeer merkwaardig geval van dien aard te
Soemedang plaats gehad, waarvan vele verhalen met allerlei
') Gandaroesa — Gendarussa vulgaris; beloentas — Cenyza indica.
s) De Wilde, Preanger Begentsch. 35; Eoorda van Eys., Beiz. en Lotg. III.
66; r. Hoevell, Beis, I. 52; Buddingh, Bed. 0. I., I. 103; v. d. Bosoh,
Bed. Bezitt. II. 7.
3) Wiselius in T. v. B. I. 1872. II. 26,
afwijkingen in omloop zijn. Het viel voor ten huize van den
assistent-resident von Kessinger; vooral was het een elfjarig in-
landsch meisje dat door deze plagerij vervolgd werd. Veertien om en
in het huis gestelde inlandsche wakers hadden dagen lang te ver-
geefs beproefd de oorzaak van het aanhoudend steenen werpen te
ontdekken, totdat eindelijk de sedert zoo bekend geworden generaal,
destijds luitenant-kolonel aide de camp, Michiels, die toevallig
te Soemedang kwam en bij den Controleur afstapte, zieh in
persoon met een onderzoek belastte. De resultaten bleven onbevredi-
gend; de Generaal sprak er later niet gaarne over, onder ver-
trouwde vrienden evenwel liet hij zieh soms bijzonderheden ont-
vallen, die toonden hoe diepen indruk het gebeurde op hem
gemaakt had. Eens had hij zieh met het genoemde kind, dat
steeds door steenen vervolgd werd, in eene katner opgesloten, terwijl
niemand òf daar binnen òf zelfs in de nabijheid werd toegelaten.
Met het kind tusschen de beenen geklemd, plaatste hij zieh voor
den muur van de kamer, met de voeten daartegen steunende,
en bleef in die houding uren lang zitten; om het vallen der
steenen waar te nemen. Steeds werden de steenen menigvuldi-
ger, en dit te meer naarmate hij zijne aandacht te meer op het
kind gevestigd hield. Nagenoeg loodrecht vielen zij om het meisje
neder, zonder het te bezeeren of zelfs te raken, en het kind
zelf scheen over het ongewone verschijnsel niet verwonderd noch
daar voor bevreesd te zijn.
Men heeft het destijds zelfs de moeite waardig gevonden een
rapport aan den Gouverneur-Generaal over deze zaak op te maken
, dat door den heer von Kessinger geteekend werd, en
waaruit ik hier het voornaamste laat volgen.
„Op den 4den Febr. 1831, zijnde de eerste dag der Javasohe maand
poeasa, van eene gedane inspeetie naar huis keerende, ontwaarde ik op
eenigen afstand van mijn huis, dat het door een groot aantalmenschen
omringd was. Daar ik niet kon begrijpen wat dat beteekende, verhaalde
mij mijne vrouw, dat er in de binnengalerij en de binnenkamer van
het huis steenen vielen, zonder dat men kon ontwaren waar zij van-
daan kwamen. Dit hoorende werd ik eenigszins vergramd en zeide,
dat een menseh met gezonde oogen toch wel zien kon, door wien de